C.O. Jellema (1936 – 2003) woonde sub specie aeternitatis

0
367

Bekijk de afbeelding op ware grootteCornelius Onno Jellema had in Amsterdam theologie en in Utrecht Duits gestudeerd, was leraar Duits aan middelbare scholen in Hardewijk en Baarn, en wetenschappelijk medewerker Duitse letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Jellema debuteerde in 1961 met enkele gedichten in De Gids. In 1981 brak hij door met de bundel De schaar van het vergeten, maar hij bleef vooral een dichters-dichter. Hij schreef onder meer essays over de Duitse literatuur in NRC Handelsblad, over de Nederlandse poëzie, in het Nieuwsblad van het Noorden. Ook schreef hij opstellen over onder andere Heinrich Heine, Theodor Fontane, Rainer Maria Rilke, Georg Trakl, Gerrit Achterberg en Hans Faverey, die zijn verzameld onder de titel Oefeningen bij een beek (2000). Geroemd  werd zijn vertaling van Meister Eckhart: Over god wil ik zwijgen (1999).

Nadat hij enige jaren in Utrecht gedoceerd en 'pastorale' jaren in Tull en ’t Waal beleefd had, maar de situatie op het instituut in Utrecht als 'door en door verrot' ervoer, besloot Jellema terug naar Groningen te gaan. Hij werd daar opnieuw aan de Universiteit aangesteld en betrok de oude pastorie naast de hervormde kerk van Zuidhorn, een monumentaal zestiende-eeuws pand. Zijn nieuwe woning vernoemde hij naar zijn een jaar eerder verschenen bundel: 'Huize Tijdverblijf' en op de gevel liet hij deze aan Spinoza ontleende spreuk zetten: 'Sub specie aeternitatis' (In het licht der eeuwigheid). [Informatie van wiki en van hier]