Spreken van "Mentis duratio" was inadequaat – een fout van Spinoza

0
374

Het lijkt moeilijk te begrijpen
dat toch tamelijk veel uitleggers van Spinoza inzake het tweede deel
van het Vijfde deel van de Ethica de term 'onsterfelijkheid van de
ziel' in de mond namen, terwijl de term onsterfelijkheid daar
helemaal niet voorkomt. Dat tweede deel vangt aan bij 5/21.

Spinoza heeft het over de
'eeuwigheid' van 'een deel van' de geest. Dat 'deel van' is al een
enigszins oneigenlijke manier van spreken, maar daar betreft het dus
die aspecten van de geest die te maken hebben met het lichamelijke
dus tijdelijke bestaan: het bestaan in de tijd met een
lichaam-geest-eenheid (met verbeelding, geheugen etc.). Het gaat
Spinoza er daar om aan te geven dat de geest een eeuwig aspect heeft,
namelijk het wezen zoals het begrepen moet worden vanuit en in het
wezen van God – en die is eeuwig. En van daaraf begint hij te spreken
over dingen beschouwen onder het aspect van de eeuwigheid, sub
specie aeternitatis
– de eeuwigheid der dingen inzien.

En daar, vanaf 5/22 zal hij
beklemtonen dat eeuwig geen relatie heeft met de tijd en dat we bij
eeuwige zaken niet van 'duur' moeten of kunnen spreken (o.a. in
5/23s, 5/29d etc.).

In definitie 8 van het Tweede
deel had hij duur aldus gedefinieerd: "Duratio est indefinita
existendi continuatio." ['Duur' is een onbepaalde voortzetting
van bestaan, vert. Krop; Duur is onbegrensde voortzetting van
bestaan, vert. Van Suchtelen]; en uit het hele verdere gebruik van de
term en de behandeling ervan blijkt dat het gaat om het formele of
actuele bestaan in de tijd – met een begin en een eind. Duur is
'durende tijd'. En tijd heeft niets met eeuwigheid van doen.