In de Korte Verhandeling is de zgn. parallellisme-these nog nauwelijks bespeurbaar

0
421

Om de niet eenvoudige theorie van
de menselijke geest die Spinoza in het tweede deel van de Ethica
uiteenzet, te begrijpen kan het nuttig zijn om aan de hand van
passages in de TIE en de KV te zien hoe Spinoza naar die theorie, die
we voor het gemak nog maar steeds de parallellisme-these noemen,
onderweg is. Zo duidde ik onlangs de passage in TIE 33 habemus
enim ideam veram
, als een voorafschaduwing of voorloper van 'de
geest is het idee van het lichaam' [cf. blog].

Zo kun je in de tweede appendix
van de KV proeven hoe Spinoza het 'primum' in E2/11*) bedoeld moet
hebben: eerst moet er het idea corporis (=de geest) zijn, dan
pas kunnen er andere denkingen en aandoening in de geest zijn.
"Want," schrijft Spinoza heel beeldend in de KV in §7 van de
2e Appendix, "zoodanig een Idea sleept met zich de overige
wijzingen van liefde, begeerte, enz." Eerst moet er dus die idea
zijn (die idea vera die wij volgens de TIE hebben), dan pas kan
daarin de rest ontstaan.

Maar we moeten niet klakkeloos
alles overnemen en alle teksten van de rijpe Spinoza uit die van de
jonge on omgekeerd verklaren en toelichten, zoals maar al te vaak al
te gemakkelijk gebeurt, maar er oog voor hebben dat Spinoza in zijn
eerdere geschriften nog niet alles volkomen rond had zoals hij
het in de Ethica zou hebben (en zelfs daarin is hij, zoals hij aan
Tschirnhaus toegeeft, nog niet uit alles al helemaal – hij zou zelf
ook nog dingen verder willen uitzoeken).