We weten vooral van Herman Cohen’s strijdlustige kritiek op Spinoza’s Tractatus Theologico-politicus. Voor Leo Strauss was dit een onbegrijpelijk kwestie. Nooit echter in zijn verscheidene studies over deze kwestie en het theologisch politieke probleem ging hij in op een vroeg artikel van Cohen, waarin Spinoza een hoofdrol vervulde: “Heinrich Heine und das Judentum” (1867). In dat artikel had Cohen een groot enthousiasme getoond voor Spinoza die, volgens hem altijd jood gebleven was, ook na de ‘herem’. Door de meeste commentatoren en vooral door Franz Rosenzweig wordt het artikel niet serieus genomen. Rosenzweig beschouwde het als een jeugdzonde: de “Spinozaïsche zonde” van Cohen’s jongere jaren.
Cohen beschouwde Spinoza’s filosofie als klassiek voor het pantheïsme. Na zijn genoemde jeugdwerk, waarin hij er nog waardering voor opbracht, werd hij almaar negatiever over Spinoza, een houding die hij vooral toonde in “Spinoza über Staat und Religion, judentum und Christentum” (1915). In 1910 had hij een lezing gegeven onder de titel “Spinozas Verhältnis zum Judentum”, die met een inleiding door Franz Rosenzweig gepubliceerd werd in Festgabe zum 10 jährigen Bestehen der Akademie für die Wissenschaft des Judentums 1919-29.