Het is regenachtige dag in de straat en op een natte
trottoir zie ik een hulpeloos vlindertje op zijn rug spartelen. Met een
aangereikt stokje grijpt de vlindertje zich vast. Zo kan ik hem beter bekijken.
Wat een mooi vlindertje maar wat bij nadere beschouwing een motje is. Hij heeft
een opvallende zwart witte tekening met een blauwe iriserende gloed over de
vleugels. Deze soort heb ik zelf nog nooit gezien maar ik heb geen fototoestel bij
me dus zet ik het mooie motje in de dichtstbijzijnde begroeiing. Twee dagen
later zie ik weer zo'n motje maar nu op de auto zitten. Even mijn fototoestel
binnen pakken. Dan vliegt die weg maar gelukkig land die in de buxushaag in de voortuin. Het lampje
van herkenbaarheid begint bij mij te branden, is dit de buxusmot? Daar had ik
toch iets over gelezen in de exoten nieuwsbrief? Voordat die weer weg vliegt
maak ik eerst maar eens een paar plaatjes.
En inderdaad, het is de buxusmot (Glyphodes perspectalis
(syn. Diaphania perspectalis). Deze mot komt oorspronkelijk voor in
Japan, Korea en China. Vermoedelijk is deze buxusmot rond 2005 in Duitsland
geïntroduceerd via import van buxus of ander materiaal uit Azië. Pas in 2007 en
vooral in 2008 is er in de Duitse plaats Weil am Rhein op grote schaal flinke schade aan buxusplanten door de rupsen van de buxusmot vastgesteld. Naast Duitsland zijn er In de rest van Europa ook verscheidene vondsten
gedaan in Groot-Brittannië, Zwitserland,
Oostenrijk en noordoostelijke delen van Frankrijk. Het kon natuurlijk niet
lang uitblijven dat in ons export/import land ook vlindertjes/rupsen verschijnen in het
plantgoed. De verspreiding in ons land leek
zich nog te beperken tot de regio Bommelerwaard, Zaltbommel, Andel, Geertruidenberg en
omgeving. Maar rond september 2010 zijn er echter ook de eerste motten
gesignaleerd onder andere in Dordrecht,
Spijkenisse, Boskoop, Denekamp,
Hellevoetsluis en in Beek (Limburg). Dat de rupsen de Nederlandse winters goed
weet te overleven kunnen we er nu wel vanuit gaan de buxusmot zich ook in
Nederland heeft gevestigd. Ervaring uit Duitsland leert dat de soort zich met
circa rond de 6 kilometer per jaar verspreidt. In die lijn is het dan ook niet
vreemd dat als je een tuin hebt met buxus deze soort ook kunt verwachten.
De
rupsen kunnen gedurende het hele jaar worden aangetroffen. Hierdoor worden
planten behoorlijk aangetast, waardoor herstel soms onmogelijk is en planten
afsterven. Opvallende symptomen zijn dode en aan elkaar gesponnen blaadjes en
‘bladskeletten’. Zij leven in een spinsel op de waardplant, waarin zij
uiteindelijk ook verpoppen. De rupsen hebben een zwarte kop en nekschild. Ze
zijn felgroen met diverse zwarte wratten die omringd zijn door wittere
gedeelten en duidelijke setae (beharing). De overwintering vindt plaats als
halfvolgroeide rups, in een ijle cocon op de grond en doorstaat temperaturen
tot ver beneden het vriespunt. De vlinders vliegen in twee generaties in het
jaar en komen op licht. Zij kan worden verward met andere soorten, vooral die
uit het genus Diaphania maar gezien het feit dat deze vlinders maar zeer zelden
uit tropische landen worden geïmporteerd is de kans op verwarring klein. Maar
wat er niet is kan nog altijd komen. De soort heeft geen geurpluim aan het eind
van het lichaam, en de donkere banden over de vleugels bevat een kleine
haakvormige inkeping. Er is nogal wat
ophef over dit mooie motje. Overal waar deze in siertuinen en kwekerijen
opduikt krijgt men er geen vlinders van in de buik! Al vele eeuwen vormt de buxus
(Buxus sempervirens) het basisplantmateriaal voor tuinen van paleizen, bij
statige herenhuizen en in tuinen van landelijke gelegen huizen.
De geschiedenis
ervan gaat terug tot in de Romeinse tijd. De belangstelling voor tuinen en de
inrichting ervan en vooral ook de toepassing van de buxusplant kende door de
eeuwen heen perioden van bloei en verval, vaak samenvallend met perioden van
voorspoed en groeiende welvaart of juist neergaande periode van armoede en
recessie. De grandeur van de grote kasteeltuinen, met de weelderige aanleg in
klassieke vormen met haagjes en vormsnoei vergt naast gedegen vakmanschap
vanzelfsprekend ook uitzonderlijk veel en vooral arbeidsintensief onderhoud. De
instandhouding van de grote siertuinen laat dan ook perioden zien van bloei en
uitbundigheid, maar zeker ook van verval en teruggang naar minder
arbeidsintensieve tuininrichtingen. Voor dit soort historische tuinen zou het uiteraard
zonde zijn als ze aangetast worden door deze buxusmot. Of de buxusmot in onze
tuin goed zal toeslaan is even afwachten. Zo heb ik nog even de tijd om na te denken over een andere
inrichting en plantenkeuze van de voortuin als het zover is. Een voorbereid
mens telt voor twee.
Als een doekje tegen
het bloeden geeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie
Economische Zaken allerlei "nuttige" bestrijdingsmogelijkheden aan
particulieren, groenvoerzieners/verzorgers en professionele telers. De wereldwijde handel heeft Nederland welvaart
gebracht maar als diezelfde Ministerie sommige zaken niet goed op orde heeft
bestaat de kans dat de vruchten daarvan ook rotten. Het buxusmotje weet niet
beter die doet gewoon wat die moet doen om te overleven. En als je onvrijwillig
op transport wordt gezet en ver van huis in een buxusdroomland terecht komt dan
gunt de buxusmot dat ook zijn kinderen.