Wat ik in dit blog ga brengen, heb ik nog nooit ergens gevonden. Belangrijke noties bij Spinoza zijn “adequate ideeën” en “niet adequate ideeën”. De eerste horen bij het intellect, de tweede bij de verbeelding, de imaginatio. Hoezo gebruikt Spinoza het bijvoeglijk naamwoord ‘adequaat’? Wat kan hij daarmee bedoelen? En, waar heeft hij het vandaan?
Noch Filip Buyse die in The Continuum Compendium to Spinoza over de lemmata ‘Adaequatus’ en ‘Veritas’ schreef, noch Theo Verbeek van wiens hand het lemma ‘Idea’ is, verwijzen ernaar dat deze term hoogstwaarschijnlijk refereert aan de beroemde waarheids-definitie van de Scholastiek, die teruggaat tot Aristoteles. Zelfs Harry Wolfson, die een mooi hoofdstuk ‘Truth’ heeft, waarin hij uiteraard ook adequaatheid van ideeën behandelt, legt niet dit verband.
Ik geef de Scholastieke waarheidsdefinitie hier in de vorm waarin hij het dominantst voorkomt, namelijk bij Thomas van Aquino: “Veritas est adequatio intellectus et rei.” Adequatio wordt dan meestal vertaald als ‘overeenstemming’ of ‘het overeenkomen’ of ‘corresponderen’: waarheid is de overeenstemming (correspondentie) van verstand en zaak. Iets is adequaat als het ‘precies passend’ is. Zeg maar wat bekend staat als “het goudlokjeprincipe”: iets (de pap) is niet te warm of te veel, niet te koud of te weinig, maar precies goed – adequaat. Waarheid is de ‘precies goede manier’ waarop een idee in het verstand en een object of zaak bij elkaar horen. Nu smokkelde ik hier al ‘een idee’ het verstand binnen, daarover zodadelijk. Thomas van Aquino werkte zijn waarheidsbegrip nog nader uit in de criteria correspondentia (overeenkomen van de zaak met het verstand), conformitas (gelijkvormigheid), adaequatio (aangepastheid) en rectitudo (juistheid), dat geloof ik hier verder wel.