In het 7e hoofdstuk van de TTP geeft Spinoza zijn visie over hoe je te werk moet gaan om de Schrift te verklaren. De methode is geen andere dan die waarmee de natuur wordt verklaard. We moeten vooral voorkomen dat we er allerlei inhouden, interpretaties, van buitenaf in leggen: de feiten moeten enkel en alleen uit de Schrift worden gehaald. Verder moeten we zoveel mogelijk de taal van de auteurs, van de tijd waarin en de manier waarop de boeken zijn ontstaan, te weten zien te komen. Over dit laatste, we zijn dan aanbeland in paragraaf 7 waarin Spinoza laat zien hoe wij boeken lezen met in ons hoofd meningen over de schrijvers ervan, schrijft hij:
“Ik weet dat ik eens in een boek gelezen heb hoe een man, Orlando furioso genaamd, op een gevleugeld monster in de lucht placht te rijden, over alle streken die hij maar wilde heen vloog, een geweldig aantal mensen en reuzen in zijn eentje doodde en meer van dat soort verzinsels, die met het rationele verstand volstrekt niet te begrijpen zijn. Maar een soortgelijk verhaal had ik in Ovidius over Perseus gelezen en nog weer een ander in de boeken van de Richteren en van Koningen over Simson (die alleen en ongewapend duizenden mensen doodde), en over Elia die door de lucht vloog en tenslotte met vurige paarden en een wagen naar de hemel ging. Deze verhalen, zo zeg ik , lijken als twee druppels water op elkaar, maar toch vormen wij ons een geheel verschillend oordeel over elk ervan. Namelijk dat de eerste auteur alleen maar beuzelingen heeft willen opschrijven, de tweede staatkundige zaken en de derde heilige geschiedenissen, en tot deze overtuigingen komen wij om geen andere reden dan om de meningen die wij over de schrijvers hebben.” [Vert. F. Akkermans]