In het vorige blog werd al duidelijk dat Pieter Balling’s Het licht op den kandelaar in twee richtingen kon worden geïnterpreteerd en ook daadwerkelijk werd geïnterpreteerd: zowel verwijzend naar het 'innerlijk licht' zoals opgevat binnen de mystiek-spiritualistische christelijke richting, als – filosofisch – verwijzend naar het 'innerlijk licht' van de rede, zoals elk mens die kent.
Jonathan Israel wijst er in Radicale Verlichting in een uitgebreide voetnoot over Pieter Balling [nr. 60 bij hoofdstuk 8 p. 790] op dat hij het concept het “innerlijk licht” “met weloverwogen dubbelzinnigheid gebruikte om óf het licht van de zuivere rede, óf een geestelijke innerlijke leiding, die voorkomt uit een mystieke eenheid met God, aan te duiden.”
Ook de in het vorige blog genoemde C.B. Hylkema vindt dat de titel "misschien opzettelijk onduidelijk is gesteld."
Die ‘weloverwogen dubbelzinnigheid’ en 'misschien opzettelijke onduidelijkheid' is des te meer opvallend, waar het stuk begint met een uitvoerige passage over taal, over woorden, over de moeilijkheid om goed verstaanbaar met elkaar te communiceren. Alleen al die titel verwees uitdrukkelijk, zoals iedereen wist, naar door Jezus gehanteerde beeldspraak ["een licht zet men niet onder een korenmaat, maar op een kandelaar" – zie Math 5:15; Markus 4:21; Lucas 8:16 en 11:33]. Door dit dubbele en enigszins verhullende taalgebruik kon het geschriftje gezien en gebruikt worden in quakerkringen, zoals in het vorige blog beschreven.
Maar later wordt voor de goede verstaanders toch almaar duidelijker dat Balling uiteindelijk en uitsluitend de rede ziet als de enige weg tot 'kennisse Ghodts' en dus ook als 'het eerste beginzel van den Ghodsdienst."