Onze conatus en de niet-inertie

0
471

Weer eens heb ik enige
aanleidingen om een blog over de conatus te schrijven [cf. dit eerder blog]. Eén daarvan
is dat iemand mij schreef dat binnenkort, op 7 november, wordt
herdacht dat Albert Camus honderd jaar geleden geboren werd. Bij
Camus denk je meteen: filosoof van de zelfmoord. Immers, hij begon De
mythe van Sysiphus
dat in 1942, een jaar voor zijn dertigste
uitkwam met: "Er bestaat maar één werkelijk ernstig
filosofisch probleem: de zelfmoord." Want als het bestaan absurd
is, geen uiteindelijke zin heeft, waarom dan moeite te doen om te
bestaan? Ik kom later op Camus terug.

Ook Spinoza heeft zich met
zelfmoord bezig gehouden, namelijk door te ontkennen dat het mogelijk
is jezelf uit jezelf te doden. Als iemand naar het schijnt 'zichzelf'
van het leven berooft, komt de aandrang ertoe van buiten, niet
werkelijk uit zichzelf.

Wat je in wezen bent, wat je echt
zelf bent, is de conatus: die drang, dat pogen om in je bestaan te
volharden [Ethica 3/7]. Mensen hebben, als alle singuliere
dingen, slechts een tijdelijk bestaan – een bestaan van een beperkte
duur. Hun essentie (dat wat ze van nature zijn) 'involveert' nu
eenmaal niet hun existentie. Dat (essentia involvit existentiam,
ofwel causa sui zijn) komt alleen de substantie of de natuur
die God is, toe. Alle singuliere, eindige dingen, moeten tot bestaan
gebracht worden door andere singuliere, eindige dingen. Maar eenmaal
tot bestaan gebracht, zal alles wat bestaat, pogen in dat bestaan te
volharden. En dat doet het dan weer met behulp van externe dingen die
het ten eigen nutte gebruikt en door zich te verzetten tegen al wat
het belaagt. Dat pogen in zijn bestaan te volharden, die
conatus, is het wezen van elk ding. Dat is dé wet van het
bestaan van al het tijdelijke. Spinoza's taalgebruik ('pogen,
streven') is in zekere zin wel zijn antropomorfe manier van spreken.
Maar die wet, die eigenschap van alles, móet wel zo, als pógen,
aangeduid worden, want net zoals je je als enkelvoudig, tijdelijk
ding niet zelf tot bestaan kan brengen, heb je ook niet het vermogen
om je uiteindelijk voor altijd in bestaan te houden. De drang ernaar,
het trachten, het willen ervan is je deel. Meer heb je niet, maar dát
heb je; ja, dat ben je (is je essentie). Volgens Spinoza.