Ongelijke uitkomst van studies over de – volgens Spinoza – ongelijkheid van de vrouw

0
337

Niet alleen hebben we als mens een ‘natuur’, en hebben vrouwen en mannen als zodanig hun natuur, we hebben – voor een nominalist als Spinoza – zelfs allemaal individueel (als singulier/particulier ding) onze eigen natuur – zo kunnen we o.a. uit Ethica 4/19 afleiden. Wanneer mensen onderhevig zijn aan passieve hartstochten kunnen ze elkaars tegendeel zijn, zo lezen we in 4/34  – en, zo voeg ik eraan toe, kunnen ze in hun filosofie tegengestelde resultaten bereiken. Ik noem tenslotte nog Spinoza’s stelling dat we, zodra wij ons van een reactie die een passie is, een helder en onderscheiden idee vormen, deze niet langer ondergaan (5/3), waarvoor dus ook het omgekeerde geldt: naarmate ons idee inadequaat is, blijven we onze reactie die een passie is, ondergaan. (Ik gebruik eens Klevers verwijzingsvoorstellen; vóór de schuine streep het Ethica-deel, erachter het cijfer van de stelling).

Voor ik overga tot het onderwerp dat ik voor dit blog op het oog heb, grijp ik even terug op een ervaring tijdens de voorbije zomerweek, waarbij Fokke Akkerman over de dichter Leopold kwam spreken. Ineens, zonder duidelijk aanleiding, na zijn stelling “het hele werk van Spinoza is uit op verbetering”, begon hij over de laatste bladzijde van de Tractatus Politicus – over de redenen die Spinoza daar gaf waarom vrouwen geen kiesrecht moeten hebben en stelde hij met enige felheid en stemverheffing: “het ligt in de natuur dat de vrouwen geen kiesrecht moeten hebben; dat komt namelijk door de affectieve huishouding van de man!” “Sed de his satis“ luiden Spinoza’s laatste woorden: “maar hiervan nu genoeg.” Opvallend, die felheid die nog moet stammen van dertig jaar geleden toen hij in een stelling in zijn proefschrift hierover in discussie ging met Herman De Dijn. Emoties blijven lang spelen.