In 1748 verscheen het bijna encyclopedische levenswerk van Charles-Louis de Secondat, baron de la Brede et de Montesquieu: De l’Esprit des lois (Over de geest van de wetten) dat direct grote invloed had en behield op het denken over recht en politiek. Hij had er zijn ervaring als bestuurder en politicus (hij was president van het parlement van Bordeaux) en als reiziger door Europa en veel lees- en denkwerk in verwerkt. Hij onderscheidde drie staatsvormen: de republiek, de monarchie en de despotie. Hij toont aan dat er geen universeel goede bestuursvorm en wetgeving bestaat, hoogstens de basisregel m.b.t. de ‘geest’ ervan, namelijk dat ze passen bij de omstandigheden en de mentaliteit van het betreffende land en zijn bevolking. Elk volk heeft z’n eigen staatsinrichting en wetten nodig. Montesquieu bepleit dan ook aanpassing van wetten aan fysieke en sociale factoren (klimaat, staatsvorm, welvaart, bevolkingsdichtheid, religie).
Als grootgrondbezitter en wijnbouwer, president van het Parlement van Bordeaux en lid van de Académie Française behoorde Montesquieu tot de elite van het Ancien Régime. Derhalve moest hij niets hebben van een radicale maatschappelijke omwenteling. Montesquieu behoorde dan ook tot wat Jonathan Israel in zijn Radical Enlightenment en Enlightenment Contested als de Gematigde Verlichting typeert.
Juist deze De l’Esprit des lois neemt Israel in zijn inleiding tot de Radicale Verlichting – hij noemt het ‘dat monument van de Gematigde Verlichting’ (p. 26) – als ‘klassiek voorbeeld’ ervan hoe de ‘traditionalisten’ trachtten de afstand tussen de Gematigden en de Radicalen te verkleinen door, zoals de jezuïeten deden, het boek scherp aan de kaak te stellen als ‘Spinosiste et déiste’, daar het normen en wetten als natuurlijke menselijke bedenksels beschouwde. Ook de ‘Lettres Persanes’ (1721) zouden vol Spinozistische morele ideeën hebben gezeten.