In het kader van recente blogs [cf. en cf.] en de discussie erover blijf ik zoeken. Niet om mijn
eigen al vooraf eigenzinnig vastgestelde gelijk bevestigd te krijgen, maar om
te begrijpen. Henk Keizer en ik verschillen sterk in verstaan en pogen uit te
leggen, van een bepaald stukje van Spinoza’s leer over God/natuur en de
menselijke geest. Bij het speuren naar teksten die het meningsverschil of wederzijdse
onbegrip mogelijk helpen overbruggen, valt mij op dat er (bij het best vele wat
ik aan Spinozana in m’n kast heb) nauwelijks iets is te vinden dat precies gaat
over het onderwerp dat we aan de orde hebben. Uiteraard greep ik ook naar Wolfgang
Bartuschat’s Spinozas Theorie des Menschen
[Meiner Verlag, Hamburg, 1992]. Uit zijn derde hoofdstuk, “Menschliches
Erkennen”, neem ik hier een deel uit zijn paragraaf “Attribut Denken und
unendlicher Verstand,” dat in ieder geval over het onderhavige onderwerp gaat
en mogelijk een goede bijdrage tot beter begrip levert – ook al is hij niet erg
eenvoudig te lezen. Ik neem deze tekst ook, daar hij met twee voorstellen voor
tekstwijziging komt, waarvan in ieder geval een (de eerste) een tekst betreft
waar ik ook tegenaan hikte en die ik merkwaardig gesteld vond. Ik stel me voor
dat ik Bartuschat uitnodigde om een gastblog te schrijven, dat hij daarin
toestemde en met het volgende kwam:
Misschien moet ik, in het licht van de reacties van Henk en
tevens in dat van de volgende tekst van Bartuschat, mijn openingszin van het
vorige blog in deze zin wijzigen:
… een idee als denkmodus (formeel) voortgekomen uit het
attribuut denken, wordt pas een idee van
iets in het oneindig goddelijk Verstand…
En misschien wordt ook iets duidelijker of bij het ontstaan van de menselijke geest het (eeuwige) intellect wel of geen enkele rol speelt.