Spinoza dacht diep na over hoe de dingen in diepste wezen beschouwd in elkaar zaten – over wat de grond van ons bestaan is. Daar hoef ik op dit weblog niet op te wijzen. Een van de thema’s waaraan juist de laatste tijd veel aandacht wordt gegeven is het feit dat Spinoza de idee dat we een vrije wil hebben beargumenteerd afwijst. Hij beschouwt dat als een illusie, een vorm van zelfbedrog. We maken ons wat wijs met te menen dat we een vrije, door niets veroorzaakte, wil hebben – dat we helemaal vrij, zonder dat we ertoe veroorzaakt/genoopt zijn, in staat zijn iets a.h.w. vanuit het niets tot stand te brengen: vanuit een volstrekt vrij wilsbesluit.
Een van de laatsten die hierover sprak is Jan Knol op de Spinozadag op 20 november 2011 in Paradiso. (Zie hier de opname en samenvatting van zijn toespraak: “Geen vrije wil, mooi zo!”). Wat ik dan mis en waarover het bij het schetsen van “Spinoza over de vrije wil” m.i. te weinig over gaat, is hoe Spinoza zelf hiermee praktisch omging. Ik heb er op dit weblog al vaker over geschreven dat het uiteraard heel nuttig en verstandig is dat we Spinoza’s leer in dezen leren kennen, maar dat we – eveneens volgens Spinoza – in de praktijk van ons leven niet onder die illusie uit kunnen. Ik hoop dat Jan Knol, mocht het ooit van een boekje bij de Wereldbibliotheek over “Spinoza en de vrije wil” komen, ook aan dit aspect aandacht zal besteden.
Hij bracht een leer die op diverse niveaus in praktijk te brengen is.