Voor ik het boek
waarmee ik nu al een poos bezig ben weg kan leggen, wil ik het nog
over één ding hebben. Daar het een wat apart onderwerp betreft,
leek het me wel een apart blogje waard. Het betreft iets dat velen
niet zal opvallen, vermoed ik; in ieder geval de recensenten die ik
onder ogen kreeg, hadden het er niet over. Het gaat om het volgende
Zij geeft veel
aandacht aan de (parallelle) tegenhanger van de facies totius
universi, die Spinoza in brief 64 aan Schuller noemt als
voorbeeld van de middellijke oneindige modus in het attribuut van
uitgebreidheid. Schuller had in zijn brief van 25 juli 1665 'ten
vierde' aan Spinoza gevraagd; "ik zou graag voorbeelden hebben
van de dingen die onmiddellijk door God, en van die welke door
tussenkomst van een of andere oneindige modificatie zijn
voortgebracht. Tot de eerste soort behoren naar het mij toeschijnt
denken en uitgebreidheid, tot de laatste het verstand in het denken,
de beweging in de uitgebreidheid enz."
Spinoza geeft een
gedeeltelijk antwoord, waarin hij Schuller tegelijk (zij het
impliciet) corrigeert: de attributen zijn niet zaken die door God
worden voortgebracht. Spinoza's antwoord luidt:
"De
voorbeelden tenslotte die gij vraagt, zijn, van de eerste soort: in
het denken het volstrekt oneindige verstand, in de uitgebreidheid
beweging en rust; van de tweede soort: de gedaante van het universum
als geheel (facies totius universi), die, hoewel zij op
oneindig vele wijzen wisselt, toch altijd dezelfde blijft; zie
hierover deel II, de opmerking bij hulpstelling (lemma) 7,
voorafgaande aan stelling 14.