Hij heeft zich als filosoof overwegend met het jodendom, de joodse historie en Auschwitz bezig gehouden. Hij zou zich als taak stellen om de joden van hun ‘emancipatie’ te bevrijden; hen te ontdoen van het stempel dat ze als jood anachronistisch zouden zijn en dat hun menselijkheid terecht onder verdenking zou staan van niet of onvoldoende geciviliseerd te zijn. Omgekeerd bracht juist de Holocaust de westerse beschaving in diskrediet. Met name de oprichting van de staat Israel had de joden weer “terug in de geschiedenis” gebracht, zoals de titel van zijn boek uit 1978 luidde: The Jewish return into history: reflections in the age of Auschwitz and a New Jerusalem. In dat boek formuleerde hij zijn beroemd geworden 614e gebod: “Thou Shalt Not Give Hitler a Posthumous Victory”, waarmee hij de 613 geboden van de Tora uitbreidde. Maar hij deed in dat boek veel meer (ik gebruik een samenvatting van dr. Viktor Kal): “hij nam stelling tegen tenminste vier andere opvattingen: (1) die van Hegel die stelt dat het joodse volk en de joodse religie buiten de geschiedenis staan en een anachronisme vertegenwoordigen; (2) die van Rosenzweig die zich op het eerste punt (een positie ‘buiten de geschiedenis’) bij Hegel aansluit, maar datzelfde als een positief gegeven ziet: in een tot verdwazing geneigd Europa blijft de jood nuchter; (3) die van het traditionele jodendom dat de eeuwenlange ballingschap van het joodse volk niet alleen als een betreurenswaardig feit beschouwt, maar bovendien als een normatieve aangelegenheid: dat wat God zo voor het joodse volk bepaald heeft, mag dit volk zelf niet zomaar veranderen; (4) die van de neokantiaan Cohen die in diezelfde ballingschap eerder een positieve mogelijkheid ziet, namelijk om juist in Europa als joods volk een historische, progressieve en ‘messiaanse’ rol te spelen. Fackenheim opteert tegenover dat al voor een vorm van religieus zionisme.”