In dit blog ga ik verder met hoe de Duitse prof. Pauen de ‘identiteitsthese’ die Spinoza zou hanteren (lichaam en denken zouden een en hetzelfde zijn) – zie het vorige blog. Op dit punt aangekomen citeert Pauen de stelling van Wittgenstein in zijn Tractatus (5.5303) dat identiteitsbeweringen onzin zijn: “(…) Von zwei Dingen zu sagen, sie seien identisch, ist ein Unsinn, und von einem zu sagen, es sei identisch mit sich selbst, sagt gar nichts.“
Pauen, verdedigt Spinoza a.h.w. daartegen door aan te geven dat we dingen in verschillende omstandigheden waarnemen en/of ze verschillend beschrijven. Dan kan de vraag opkomen of de beschrijvingen naar dezelfde situatie verwijzen resp. hetzelfde ding beschrijven. Zie bijvoorbeeld hoe onze indruk van een concert sterk kan afwijken van een recensie in de krant. Dan kan de vraag opkomen: waren we aanwezig bij hetzelfde concert? Heel relevant is de vraag die de rechters in Duitsland moeten zien te beantwoorden: is deze man, Ivan Demjanjuk, in de rechtzaal dezelfde als de ‘beul van Sobibor’? [Mijn voorbeeld, SV)
Zo kunnen ‘zaken’ die zo verschillend lijken als geest en lichaam in werkelijkheid toch identiek zijn als één ding. Hoe zit het dan met het psychofysisch parallellisme? Er kan dan, zo vindt Pauen geen sprake zijn van een dualistisch parallellisme, dus van twee gebeurtenissen naast elkaar. Hij zit dan met een vraagstuk, want Spinoza schijnt zelf wel van twee onafhankelijke reeksen te spreken: ‘de orde en connectie van ideeën… is dezelfde als de orde en connectie van dingen.” (IIP7; IIIP2s)