Reeds driemaal eerder had ik een blog over een Spinozistisch dichtwerk van Albert Verwey (zie de links erheen aan het eind]. Reeds jong was Verwey geïnteresseerd in Spinoza en hij bleef dat tot op hoge leeftijd.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit de laatste strofe van het titelgedicht van zijn bundel uit 1935 – hij was toen 70 jaar en het was niet zijn laatste werk – Het lachende raadsel [Uitgeverij vh. C.A. Mees, Santpoort 1935]:
Heb 'k dan 't wereldkluwen nu ontwonden?
O neen. Maar toonde als lachend raadsel aan:
Dat schoonst en vrijst zijn wie het vastst gebonden
De wereldwindingen ten einde gaan.
Maar het blijkt wellicht nog sterker uit het eerste in een kleine cyclus van drie gedichten in diezelfde dichtbundel, "Bij de Dood van een Vriend", die hij wijdde aan de dood van zijn vriend Stefan George. Dat eerste gedicht begint met een citaat in het Latijn: Nihil certo scimus bonum esse nisi id quod ad intelligendum revera conducit. Het zijn woorden uit Ethica IVp27 en precies zo gecomprimeerd komen ze voor in het bewijs bij deze stelling: “Wij weten niet zeker, dat iets goed is behalve dan van datgene, wat inderdaad tot begrip leidt [vert. combinatie van Dionijs Burger en Nico van Suchtelen].
Het is aandoenlijk hoe hij zijn vriend vraagt om Spinoza namens hem te groeten – en in de laatste strofe het even aandoenlijke antwoord van zijn vriend.