Albert Camus (1913 – 1960) vandaag 100 jaar geleden geboren, had wat met Spinoza?

0
555

“Albert Camus is een man die deugt,” zei Sartre in een In memoriam na Camus' dood door een ongeluk.

Camus schreef onder meer De Vreemdeling (L'étranger, 1942) en De Pest (La Peste, 1947) en de essaybundel De mythe van Sisyphus (Le mythe de Sisyphe, 1942) waarin hij de basis legde van wat later 'het absurdisme' ging heten: de filosofie over de 'absurde' mens die existeert in een betekenis- en doelloos universum: hij leeft zonder te weten waarom en hij lijdt omdat hij hoe-dan-ook streeft naar zingeving.

Dit is in zekere zin een vervolg op mijn blog over "Onze conatus en de niet-inertie" dat ik schreef n.a.v. de openingszin van De mythe van Sisyphus: "Er bestaat maar één werkelijk ernstig filosofisch probleem: de zelfmoord."

Er wordt vandaag en in deze periode veel geschreven en gesproken over Camus. In The New York Review of Books [cf.], in Trouw vandaag een gesprek met Ruud Welten die vanavond aan de Radboud Universiteit een lezing zal geven over de 'blijvende actualiteit' van Camus. Maar zou Camus zich vinden in diens "Camus roept op om de absurditeit van het bestaan in de ogen te kijken. En er tóch niet in te berusten." Dit is wat kort door de bocht – alsof die absurditeit iets is dat a.h.w. objectief bestaat. Ik lees in De mythe van Sisyphus dat we zelf een groot aandeel hebben in de "absurditeit van ons bestaan." Absurditeit ontstaat volgens Camus in de 'ontmoeting' van het menselijk verlangen naar geluk en rede (naar 't absolute en eenheid) in een universum dat absoluut zwijgt en geen rationaliteit en redelijkheid toont. Daartussen, in die frictie, ontstaat het gevoel en besef van absurditeit. Die ontlenen we niet aan de wereld, maar leggen we er zelf via ons verlangen in, zo gaan we beseffen als we tot bewustheid komen, nadat we eerder nog  als halfbewuste en halfdromende  mensen iets van die wereld verwachtten.