Maar er kunnen ook gelegenheden spontaan ontstaan. Zo zal het bijvoorbeeld met de allermeeste verjaardagen zijn. Weinig kinderen worden op een »wens«-dag geboren.
En dan zijn er nog die gedenkwaardige momenten, die anderen ons aandoen. Zonder dat we het aan voelen komen, zonder dat er een onzerzijds aanleiding voor was, of dat we ze zelf veroorzaakt hebben.
Wat moet je met die laatste ?
Deze categorie geldt niet helemaal voor die week van mei 1940. Men was er in Nederland, anders dan eerder, wel enigszins op voorbereid. Er waren al militairen opgeroepen, die op strategische punten in ons land waren opgesteld.
Maar wat allen vreesden, kwam toch. En de wereld bleef niet stil staan.
In de voorgemeenten hadden we het direct gemerkt. De afschuwelijke beelden, die nu iedereen kent van foto en film over vluchtenden, kregen wij te zien. Mensen, oud, zeer oud en jong, zeer jong, achter allerlei karren, karretjes, kinderwagens en naast fietsen, met alles wat ze nog uit de puinhopen hadden kunnen redden, op zoek naar een onderkomen. De wezenloze blikken, waarin je als »toeschouwer« kon lezen: > >Wat hebben WIJ gedaan, dat men ons dit aandoet?<<. Niets natuurlijk. En dat maakte het dan ook zo erg.
Een paar dagen later, toen de toestand wat rustiger geworden was, mocht ik ook mee naar Rotterdam. Misschien is daar wel ontstaan, wat me later in mijn leven vervolgd heeft. Is blijven vervolgen.
Er was nog maar weinig opgeruimd. Bij gebrek aan materiaal, om over de wat ze nu logistieke middelen noemen, maar te zwijgen. Zelfs al wilde men puin op puin stapelen, dat was onmogelijk. Het enige, dat men als eerste kon doen en waar men druk mee doende was, zag je op straat. Die moesten vrijgemaakt worden.
Ik weet, dat het mijn ouders later wel eens kwalijk genomen is, dat ze ons meegenomen hadden.
Maar nu, in 2006, ben ik dankbaar, dat ze het wel gedaan hebben.
Haat van de ene mens tegen de ander. Omdat anderen je dit hebben aangepraat. Door woorden en door daden.