10 dagen in mei (1940)

0
531
Vaak is er voor een gelegenheid een reden, of oorzaak.
Soms zelfs ook meer dan een.
Maar er kunnen ook gelegenheden spontaan ontstaan. Zo zal het bijvoorbeeld met de allermeeste verjaardagen zijn. Weinig kinderen worden op een »wens«-dag geboren.

En dan zijn er nog die gedenkwaardige momenten, die anderen ons aandoen. Zonder dat we het aan voelen komen, zonder dat er een onzerzijds aanleiding voor was, of dat we ze zelf veroorzaakt hebben.
Wat moet je met die laatste ?

 
Omdat je er geen rekening mee gehouden hebt – kon houden – heb je »niets in huis«. Wie kent niet het gevoel plotseling visite te krijgen en niets bijzonders te kunnen aanbieden?

Deze categorie geldt niet helemaal voor die week van mei 1940. Men was er in Nederland, anders dan eerder, wel enigszins op voorbereid. Er waren al militairen opgeroepen, die op strategische punten in ons land waren opgesteld.

Er waren al beperkingen in noodzakelijke waren, die dan ook met »punten« betaald moesten worden. Dat was dan om de economie tegen hamsteren te beschermen. De rijken zouden dan in de eerste levensbehoeften een voorsprong hebben op de minder rijken.

Maar wat allen vreesden, kwam toch. En de wereld bleef niet stil staan.

Mensen in vreemde pakken deelden bij ons de lakens uit. Je kon ze niet eens verstaan.
Maar de ergernis, de woede zat nog dieper. Naast alle ervaringen, die hierna vermeld worden, bleek het onvergetelijk de triomfantelijke blikken van de duitsers, die tussen de puinhopen van Rotterdam rondwandelden. Met een gezicht van >>Dat hebben we nu eens netjes gedaan! Anders waren die hollanders nooit gecapituleerd<<.
Wanneer er ooit een »neutrale« haat tegen duitsers gezaaid is, dan hadden ze het hier zelf wel gedaan.

In de voorgemeenten hadden we het direct gemerkt. De afschuwelijke beelden, die nu iedereen kent van foto en film over vluchtenden, kregen wij te zien. Mensen, oud, zeer oud en jong, zeer jong, achter allerlei karren, karretjes, kinderwagens en naast fietsen, met alles wat ze nog uit de puinhopen hadden kunnen redden, op zoek naar een onderkomen. De wezenloze blikken, waarin je als »toeschouwer« kon lezen: > >Wat hebben WIJ gedaan, dat men ons dit aandoet?<<. Niets natuurlijk. En dat maakte het dan ook zo erg.

Een paar dagen later, toen de toestand wat rustiger geworden was, mocht ik ook mee naar Rotterdam. Misschien is daar wel ontstaan, wat me later in mijn leven vervolgd heeft. Is blijven vervolgen.
De indruk van geuren. Maar hier was het stank. Veel indringender dan de beelden, dan dat wat we zagen. De kalk van het stucwerk uit de vernielde huizen. De stank van gas, dat vrijelijk nog wegstroomde uit de vernielde buizen. En dan de zoetige geur van lijken, die nog verborgen waren onder de puinhopen.

Er was nog maar weinig opgeruimd. Bij gebrek aan materiaal, om over de wat ze nu logistieke middelen noemen, maar te zwijgen. Zelfs al wilde men puin op puin stapelen, dat was onmogelijk. Het enige, dat men als eerste kon doen en waar men druk mee doende was, zag je op straat. Die moesten vrijgemaakt worden.

Ik weet, dat het mijn ouders later wel eens kwalijk genomen is, dat ze ons meegenomen hadden.
Maar nu, in 2006, ben ik dankbaar, dat ze het wel gedaan hebben.

Na juni 1940 wist ik als kind, waar mensen toe in staat zijn. Niet alleen in Rotterdam, niet alleen in Nederland, of Europa, maar over de hele wereld. Kwaad, waar je je niet op kunt voorbereiden. Vernietiging, waartoe je geen aanleiding hebt gegeven, laat staan, die hebt uitgelokt. Ellende waar je geen schuld aan kunt hebben.
Haat van de ene mens tegen de ander. Omdat anderen je dit hebben aangepraat. Door woorden en door daden.