In het verlengde van het vorige blog [Spinozisme is: omgekeerde apperceptie] heb ik even nagedacht over de vraag voor welke formule ik zou kiezen als ik minister of kamerlid zou worden (waarvoor de kans vrijwel nihil is) of als ik onder ede zou moeten getuigen: doe ik dan de eed “ik zweer…” met de bekrachtigingsformule zoals bij wet geregeld in 1911: “Zo waarlijk helpe mij God almachtig” of doe ik de belofte “dat beloof ik”?
Spinoza zou niet zoveel meerwaarde hechten aan het “ík” dat belooft [en dat zich al gauw te veel kan verbeelden]. Hij zou er denk ik geen moeite mee hebben naar God-of-natuur te verwijzen. Uiteraard is die God geen bestraffende rechter, indien ik mij niet aan de belofte van de eed zou houden. Maar God of de natuur is wel alle macht. Hoe die macht in mij werkzaam is, wat die mij geleerd heeft hoe ik reageer op omstandigheden, hoe die mij gemaakt heeft en verder nog zal doen ontwikkelen, bepaalt hoe ik mij in de toekomst zal gedragen.