Gisteren had ik een beetje een dag van balen. Ik had het
gevoel dat ik m’n dag verprutst had met het lezen van de bijdrage van A.E.
Taylor, “Some Incoherencies in Spinozism (I)” in: S. Paul Kashap, Studies in Spinoza, Critical and Interpretive
Essays. Berkeley (1972) en met daarop benodigd zoekwerk. Ik heb
deze Spinoza-reader onlangs aangeschaft en lees er af en toe een hoofdstuk uit.
Er zijn er al velen geweest die “incoherenties” bij Spinoza
hebben aangegeven, waarvan door anderen vele van de zgn. incoherenties weer kon
worden ‘gladgestreken’ met een andere, vaak duidelijker lezing van Spinoza. Je
kunt van deze debatten best veel opsteken en een almaar omvattender en
helderder beeld van Spinoza krijgen. Maar soms, als je merkt dat de bedoelingen
van een auteur niet begrijpen zijn, maar bestrijden en als dat laatste op een
verhulde wijze gebeurt, geeft dat een slechte smaak in de mond.
Maar bij deze Taylor kreeg ik wel erg de indruk dat hij
Spinoza’s filosofie aan het afkraken was – dat zijn kritiek van het afbrekende
soort was, iets wat ik eigenlijk niet van zo’n Spinoza-reader verwachtte. En
toen ik de slotwoorden van het eerste deel las, werd mijn vermoeden dat de
achtergrond van de kritiek een totaal ander godsbeeld was bevestigd. Ik citeer
dit slot: