De berichten van de laatste dagen over de dodelijke varkensgriep waarvan gisteren ook de eerste gevallen in Spanje en Groot-Brittannië zijn gerapporteerd en die volgens de WHO kan uitgroeien tot een ware pandemie, kan behalve aan de Spaanse griep en andere pandemieën in de vorige eeuw, ook doen terugdenken aan de angst voor de pest in de tijd van Spinoza.
Wim Klever is het die me hierop wees en me ook de volgende gegevens aanreikte:
In 1664 vielen in de Hollandse steden soms wel meer dan honderd bewoners ten prooi aan de pest. De angst moet er goed in hebben gezeten. Zie daarover Israel, The Dutch Republic (Oxford 1995) p. 625.
Voorburg, een flink stadje tegen Den Haag aan lag ook niet buiten de gevarenzone. Het staat vast dat Spinoza in de winter van 1664-1665 ongeveer drie maanden op het stille platteland nabij Schiedam heeft gewoond ten huize van een familielid van zijn goede vriend Simon Joosten De Vries, in de zgn. De Lange Boogert. De naam wijst op een boerderij of buitenplaats.
Zou hij zelf het initiatief hebben genomen om zich te begeven naar een plaats waar hij fysiek onbereikbaar zou zijn voor het pestvirus? Het lijkt onwaarschijnlijk dat hij zelf een geprivilegieerde positie zou hebben nagestreefd. Mij lijkt waarschijnlijker dat zijn Amsterdamse vrienden, die hem trouwens ook financieel ondersteunden, hun hoog vereerde en gewaardeerde vriend en meester in veiligheid wilden brengen en dat even voor hem hebben geregeld (uit eigen belang, om nog langer van zijn lessen te profiteren).
Zoals uit de briefwisseling met Blijenbergh blijkt kon hij daar zijn werk gewoon voortzetten. Het is niet uitgesloten dat Spinoza zelf ook bang was om slachtoffer te worden. Niets menselijks was hem vreemd, zoals hij meermalen schreef (citaat van Terentius).