Volgend jaar is het vijftig jaar
geleden dat Saul Bellow's Herzog uitkwam – "Bellow’s
most autobiographical and therefore his most Jewish book, which
defines a kind of ongoing and deeply personal sense of
complaint—against women, history, and man’s fate," zoals het
kort en treffend wordt getypeerd in een overzicht
van de 101 grootste joodse boeken. In 1976 won Bellow de Nobelprijs
voor de Literatuur voor Humboldt's Gift.
Hier ga ik het hebben
over Herzog, een merkwaardig fascinerende pil vol mijmeringen,
overdenkingen en herinneringen van een voormalig hoogleraar in de
historie van de filosofie. Herzog is zowel een groot outsider als een
groot Elcerlyck die een snaar raakt bij vele lezers. Een
tragikomische intellectueel die met het leven in het reine probeert
te komen. Z'n opleiding lijkt zeer ongeschikt voor de crises van het
werkelijke leven waar hij voor komt te staan. Hij is ergens eind
veertig en we maken hem mee gedurende enige weken, terwijl hij, in de
war en zonder duidelijk doel, in trein of vliegtuig van hier naar
elders reist. En ondertussen almaar aan het overwegen en herinneren
in pogingen om zichzelf en het leven te leren kennen. Hoe kon het zo
gelopen zijn?
Hij was briljant begonnen met zijn dissertatie De
plaats van de natuur in de Engelse en Franse politieke wijsbegeerte
in de 17e en 18e eeuw. Ook had hij een boek op zijn naam,
Romantiek en christendom, en hij was begonnen aan een grote
studie over de Romantiek, wat maar niet lukte omdat hij intussen
moeilijkheden had met zijn veeleisende en zo volstrekt anders
gerichte tweede vrouw, Madeleine, die nadat ze hem goed voor haar had
laten zorgen hem aan de kant zette. In zijn overpeinzingen op de rand
van waanzin soms, ziet hij zich vergeleken met anderen als onhandig,
als slachtoffer van die doelgerichte vrouw die hem z'n comfortabele
leventje afpakte en inruilde voor zijn 'beste vriend'. Later erkende
hij dat hij blijkbaar moeite had om 'te ontwaken in het bestaan'. Hij
die zo geëngageerd was in de geschiedenis van het denken, merkte dat
hij in zijn eigen denken te weinig inzicht had; hij ervoer zijn
sterke geheugen over z'n eigen leven als een helse machine. Z'n
'habitus was nadenken', maar het leek alsof zijn geest niet meer
normaal werkte; werd hij gek? Om z'n gedachten en z'n 'zwaar
arbeidend verstand' enigszins te organiseren schreef hij brieven aan
allerlei personen en instanties, met commentaren die op hun beurt
weer aanleidingen werden voor herinneringen en associaties tussen het
schrijven door van die brieven die overigens nooit verstuurd werden.
Hij weet, voor zichzelf, maar meteen voor iedereen: "Een ieder
moet zijn leven veranderen."