„Was Hätte aus Spinoza werden können, wenn er Kant noch gekannt hätte,“ zou Schopenhauer in 1815 geschreven hebben *)
|
In eerdere blogs (zie 16-9-2009 en van 3-12-2010) legde ik misschien wat meer nadruk op verschillen tussen Spinoza en Schopenhauer (stelde ik de optimist tegenover de pessimist), maar er zijn ook aardig wat overeenkomsten tussen beiden. Beiden leggen de nadruk op de eenheid van alles; beiden ontwikkelden een monistische filosofie die door dualistische concepten weer gedifferentieerd werd (bij Spinoza zowel door de natura naturans en natura naturata, alsook door de attributen van denken en uitgebreidheid; bij Schopenhauer door Wil en Voorstelling). Beiden erkennen geen persoonlijke God, geen schepping van de wereld door een wezen van buiten deze wereld, maar een immanent ontstaansprincipe. Beiden erkennen geen einddoelen of teleologie. Beiden stellen de alomvattende causale determinatie en verwerpen de vrije wil. Beiden kennen drie kennissoorten, waarvan de intuïtie de hoogste is. Beiden zien als het wezen van alle dingen (waaronder mensen) het zelfbehoud (Spinoza) resp. de werkzaamheid van een ‘domme’ levenswil (Schopenhauer). Beiden zien parallelle samenhang tussen geest en materie. Beiden tenslotte zien kennis gericht op ‘redding’ of ‘behoud’.