Hoewel ik niet denk dat er een bezoeker van dit Spinoza-blog
is die erop zit te wachten wanneer ik nu eindelijk eens met de weergave van mijn
leeservaring kom van dit boek van Richard Mason, The God of Spinoza. A philosophical study (Cambridge University Press, 1997), zit ik al dagen,
weken eigenlijk, tegen het afronden van mijn concepttekst aan te hikken. Daar
ik hier van af wil zijn (en ik dit blog toch in eerste instantie voor m’n eigen
plezier schrijf), besloot ik vandaag om er maar eens aan te beginnen.
Ik heb het boek inmiddels diverse malen gelezen, zowel van
kaft tot kaft, als vervolgens dan weer eens dit, dan weer eens dat hoofdstuk.
In meerdere rondes nam ik het boek tot mij. En ik kan er maar niet genoeg van
krijgen. Zo spreekt Mason’s benadering mij inmiddels aan. Wat is er veel van
die uitlegger van Spinoza op te steken.
Een aantal jaren geleden legde ik het
boek nog enigszins teleurgesteld terzijde, daar ik de indruk kreeg dat het mij
geen antwoord gaf op mijn vragen en ook daar ik de – achteraf gezien tamelijk
onterechte – indruk had dat de auteur
Spinoza voor een eigen karretje wilde spannen, n.l. dat Spinoza meer positiefs
in religie zag dan tegenwoordig door velen wordt aangenomen (ik was, denk ik,
toen nog niet aan die zienswijze toe, nu meen ik dat ook *) én vooral daar de
auteur in Spinoza een religieus mens zag (aan die zienswijze moet ik nog
steeds wennen). In de kantlijn van het zesde hoofdstuk over 'openbaring' tref ik wel zes keer het
woordje ‘aap’ aan, waarmee ik aangaf te menen de auteur op een mij niet zinnende
bedoeling te betrappen (daar leek de aap uit de mouw te komen). Volkomen foutief,
voortkomend uit te veel wantrouwend lezen, merkte ik nu bij herlezing. Na dat
hoofdstuk had ik toen geen zin meer in het boek, las alleen nog het slothoofdstuk
en legde het weg – zonder dat ik de behoefte voelde erover te bloggen.