Een belangrijke tekst die een hulp kan bieden aan dat begrijpen,
waarvan ik de moeilijkheid in het vorige blog benadrukte, kan mogelijk worden gevonden in de Tractatus Theologico-politicus, Hoofdstuk
17, paragraaf 4 die ik hier opneem in de vertaling van Fokke Akkerman
[TTP, H17, §4] Dat het behoud van
de staatsmacht vooral afhangt van de trouw der onderdanen en van hun deugd en
hun standvastigheid in het uitvoeren van geboden, leren de rede en de ervaring
in alle duidelijkheid. Hoe zij echter moeten worden geleid om hun trouw en
deugd bestendig te bewaren, laat zich niet even gemakkelijk inzien. Want allen,
zowel zij die regeren als zij die geregeerd worden, zijn mensen, dat wil zeggen
meer geneigd tot lust dan tot inspanning. Ja, het is zelfs zo dat zij die
slechts ervaring hebben met de veranderlijke aard van de massa, doorgaans aan
haar wanhopen, daar de massa niet door de rede, doch slechts door de affecten
wordt bestuurd, blindelings geneigd is tot alles, en zich zeer gemakkelijk door
hebzucht of overdaad laat corrumperen. Ieder meent dat alleen hij alles weet,
en wil alles naar zijn zin regelen; hij beschouwt iets als billijk of
onbillijk, als geoorloofd of ongeoorloofd, in zoverre als hij oordeelt dat het
tot zijn winst of verlies strekt; uit eigendunk veracht hij zijn gelijken en
duldt niet dat hij door hen geleid wordt, uit afgunst op grotere eer of
rijkdom, die nooit gelijk is, begeert hij het ongeluk van een ander en vindt
daarin behagen. Het is niet nodig alles op te sommen; immers ieder weet wel tot
welk een misdadigheid de mensen dikwijls worden aangezet door afkeer van het
bestaande en begeerte naar revolutie, door blinde toorn en door armoede die geminacht
wordt; hoezeer hun gemoed daardoor in beslag genomen en opgezweept wordt.
Welnu, dit alles te voorkomen en de macht zo te vestigen dat er geen plaats
meer is voor bedrog, ja alles zo in te richten, dat alle mensen, wat voor een
aard zij ook hebben, het collectieve recht boven hun particuliere voordeel
stellen, dat is het werk, dat is de inspanning. Wel heeft de nood ertoe
gedwongen vele middelen uit te denken, maar toch heeft men nooit het punt
bereikt dat de staatsmacht niet méér gevaar liep van de zijde van de burgers
dan van de vijanden, en dat degenen die haar in handen hadden de eersten niet
meer vreesden dan de laatsten.
In een volgend blog zal ik verwijzen naar een boeiende tekst
die enigszins rond dit citaat is heen gebouwd en wellicht het gezochte begrip
iets nader brengt.