Ursula Goldenbaum laat in haar essay “The Pantheismusstreit – Milestone or Stumbling Block in the German Spinoza Reception?” goed zien hoe Friedrich Heinrich Jacobi het er opzettelijk op aanlegde om de reputatie van Moses Mendelssohn onherstelbaar te beschadigen. Jacobi had een heel eigen stijl om dingen op de kaart te zetten. Zijn strategie was niet om in een publicatie rechtstreeks een kwestie te bestreken en daarbij voor zijn eigen mening uit te komen. Hij deed dat indirect door anderen uit hun tent te lokken, hun brieven te publiceren en daarop zijn commentaar te geven. Hij volgde wel de zgn. Fragmentenstreit [zie de blogs van 28 en 29 sept 2011], maar mengde zich daar niet in. Wel deed hij dat – onrechtstreeks – in het publieke debat over de joodse emancipatie dat in de eerste helft van de jaren 1780 speelde. Daarom eerst over dat
Debat over de joodse emancipatie
De joden in Pruisen en de hoofdstad Berlijn verkeerden in de 18e eeuw in meerderheid in erbarmelijke omstandigheden. Slechts een beperkt aantal joden werd toegestaan in die stad te wonen, waarvoor ze een flink ‘tolerantiebedrag’ hadden op te brengen. Een groep verlichte ambtenaren was al enige tijd bezig met de voorbereiding van nieuwe wetgeving. Het was hen ook bekend dat keizer Joseph II voornemens was met politieke hervormingen voor de Oostenrijkse joden te komen.
Mendelssohn was intensief bezig aandacht te vragen voor de joodse zaak van de burgerrechten, begrip te vragen voor de joodse religie. Tevens deed hij inspanningen om deze religie te moderniseren. Daartoe bracht hij nieuwe vertalingen uit van canonieke teksten en publiceerde hij over rituele wetten inzake huwelijks- en erfkwesties; publiceerde hij een nieuwe vertaling van de Torah met uitgebreid commentaar. Op verzoek van Ernst Ferdinand Klein, een van de Pruisische ambtenaren die met wetshervorming bezig waren, leverde hij een nieuwe eedformule die joden voor de rechtbank konden gebruiken. Ook kwam Mendelssohn met een nieuwe vertaling van de Psalmen in een prachteditie.