Waar materie, daar geometrie.
Materie en geometrie, natuur en wiskunde, impliceren elkaar wederzijds. Kepler schreef het, maar ook Galileo Galileï (1564-1642) had het kunnen schrijven. De laatste schreef: “Filosofie is geschreven in dit immense boek dat voortdurend open voor ons ligt (ik bedoel het universum), maar dat niet begrepen kan worden zonder voorafgaande kennis van de taal en herkenning van de tekenen waarin het geschreven is. Het is geschreven in de taal van de wiskunde en zijn karakters zijn driehoeken, cirkels en andere geometrische figuren, zonder welke het onmogelijk voor me is menselijk begrip te hebben van deze woorden, en zonder welke ik vaagweg zou ronddolen in een donker doolhof.“
Kepler had nog iets Platoons: zo overtuigd was hij van de perfecte strucuur van het universum, dat hij de pest in kreeg dat de planetenbanen, waarvan hij de omwentelingswetten beschreef, niet in fraaie cirkels, maar in ellipsen om de zon draaiden. Toen hij jong was had Tycho Brahe (1546 – 1601) Kepler geadviseerd om z’n aprioriostische speculaties te laten rusten en meer aandacht aan observaties te geven. Hij gaf uiteindelijk voorrang aan de geobserveerde feiten, maar bleef moeite ermee hebben zijn geometrische ideaal daaraan ondergeschikt te maken. Maar goed, ook ellipsen zijn geometrische figuren.