Hij werd in het laatste kwart van de 17e eeuw het middelpunt van de eerste grote Spinoza-controverse.
Veel weten we niet van Johannes Bredenburg, niets uit zijn jeugd, wel dat hij eerst cartesiaan was en daarna de invloed van Spinoza onderging, zonder dat men hem direct een spinozist zou kunnen noemen. Hij schreef een Enervatio tractatus theologico-politici (1675), een ‘ontzenuwing’ of verwerping waarin Spinoza’s leer zo helder werd uiteengezet dat hij ervan verdacht werd Spinoza’s in 1674 officieel verboden leer te verspreiden. Vele Rotterdamse collegianten bezagen zijn geflirt met Spinoza dan ook met groot misprijzen. Bredenburg hield echter vol te geloven in de ‘traditionele' God: de God boven de natuur. Hij bleef geloven in met de rede onverenigbare wonderen, maar werd toch als 'atheist' aangezien. Bredenburg werd dan ook door een aantal medecollegianten in diskrediet gebracht. En zo ontstonden – via vele pamfletten voor en tegen hem – de zgn. Bredenburgse twisten, die uiteindelijk de gelederen der collegianten verdeelden. Over de frictie tussen rede en religie raakte Bredenburg in correspondentie met de remonstrant Philippus van Limborch. De uitwisseling van hun filosofische verhandelingen werden zonder toestemming van Bredenburg uitgegeven.
Bij ontbreken van een afbeelding breng ik hier het grafschrift dat Joost van Geel voor hem schreef die ook erop wees dat hij was ‘den ouderdom ontweken’ – hij stierf vóór zijn vijftigste. In de laatste zin van zijn grafschrift legde Van Geel zijn strijd tussen rede en geloof, kortom zijn Spinozistische crisis, haarscherp vast.