In 1671 bracht Jan Luyken die als schilder was opgeleid bij Saeghmolen, een liedbundel met de titel Duytse Lier. Hij dichtte dus ook en was lid van de kunstenaarsvergadering de Wijngaardranken in de herberg van Jan Zoet. We kennen hem vooral van zijn emblematische prenten met gedichtjes over het menselijk bedrijf. In 1672 trad hij in het huwelijk.
Volgens K. ter Laan, wiens Letterkundig Woordenboek ik hier volg, behoren zijn minneliedjes tot de allerbeste der 17e eeuw en overtreft zijn natuurpoëzie die van alle andere oudere dichters. In 1675 voegde Luyken zich bij Abraham Galenus en andere vromen – hij werd piëtist. Hij kwam vooral onder invloed van Böhme. De bundel vanuit die ‘aandoening’, Jezus en de ziel (1678), is nogal mystiek net als de volgende bundels. In 1682 werd hij weduwnaar en in 1699 ging hij buiten Haarlem wonen en in 1703 te Schellinkhout bij Hoorn. In plaats van schilder was hij etser geworden; bij zijn etsen voegde hij bijschriften: Voncken der Liefde Jezu, 1687; Spiegel van het Menselijk Bedrijf, 1694; Zedelijke en Stichtelijke Gezangen, 1704; Beschouwing der Wereld, 1708; Byekorf des Gemoeds, 1709; Onwaardige Wereld, 1710; Leerzaam Huisraad, 1711; Des Menschen Begin, Midden en Einde, 1712, alle met gedichten die, volgens K. ter Laan dikwijls aan Vondel herinneren. Ze zijn het werk van een Christelijke, maar onkerkelijke mysticus.
Dr. Hylkema stelde in 1904 een bloemlezing samen uit de Stichtelijke Verzen van Jan Luyken.
De bespreking door E.M. ten Cate van deze bloemlezing in Het Nieuws van de dag van 5 februari 1905, kwam ik tegen – weer eens bladerend in de krantenverzameling bij de KB. Daarin, zo lees ik, “… noemt hij [Hylkema] Jan Luyken éénes geestes kind met Spinoza door zijn tijdgenooten en vele lateren als atheïst en ongodist verafschuwd! Dat kan betwijfeld worden, maar ieder, die Jan Luyken's zangen met aandacht leest, zal het duidelijk worden, dat onder antiek-dogmatische uitdrukking, vaak ontleend aan den bijbel, in verband met God en Christus, Hel en Hemel, zaligheid uit genade enz. een geheel andere gedachtenkring en gevoelswereld verborgen liggen dan de traditioneele. Dr. Hylkema noemt Luyken's verzen een vertolking van aanbidding van het Natuurlijk Al-leven en van de Al-liefde…”