Al een aantal dagen ben ik (weer) bezig met dit onderwerp. Om te pogen mij ervan los te maken schrijf ik dit blog. Misschien werkt het om mijn geest te ontspannen en ervan los te komen. De vraag die mij bezig houdt is: waarom hecht emeritus professor Herman De Dijn eraan om te stellen dat de God van Spinoza naast immanent ook transcendent is? Wat bedoelt hij dan met transcendentie? Ik heb over deze kwestie al vaker iets op dit weblog geschreven.
[1] Vanaf de eerste keer dat ik van deze benadering hoorde (tijdens de bijeenkomst in juni 2008 in de Amsterdamse Westerkerk, waar De Dijn over de God van Spinoza sprak) heb ik mij heftig ertegen verzet dat hij met transcendentie op de proppen kwam. Ik vond dat hij met te stellen dat de God van Spinoza een transcendente God is, Spinoza geen recht deed. Had Spinoza in de 18e stelling van het Eerste deel van de Ethica niet uitdrukkelijk het intransiënte van God ‘bewezen’. Die stelling betrekt De Dijn niet in zijn beschouwingen. Hij heeft zijn in 2008 gepubliceerde toespraak [In Cis van Heertum (red.): Libertas philosophandi. Spinoza als gids voor een vrije wereld. Uitg. In de Pelikaan, Amsterdam, 2008] integraal als hoofdstuk 4 opgenomen in zijn Spinoza, de doornen en de roos. [Uitgeverij Pelckmans Klement, Kapellen, 2009]
De Dijn gaat niet in op het opvallende achterwege blijven bij Spinoza zelf van elk wijzen op een transcendent karakter van ‘zijn’ God. Ik denk dat het niet toevallig is dat Spinoza nooit en nergens op het transcendente karakter van God inging. Juist niet, zou je denken, want hij verzette zich tegen het op afstand zetten van God buiten en tegenover wereld en mensen.