Hendrik Wyermars – 300 jaar Spinozistisch martelaar IV

0
306

Na een inleidend blog, een blog over Wyermars’ levensloop t/m 1710 en een blog over wat er veel later bekend is geworden over zijn verdere wederwaardigheden, is het nu tijd om iets te schrijven over de inhoud van zijn “boeckie”, zoals de kerkeraad volgens het verslag van 3 julij 1710, Den Ingebeelde Chaos kleinerend typeerde. Vandenbossche, de enige die hierover (over de inhoud bedoel ik) in het Nederlandse taalgebied geschreven heeft, gaat in zijn artikel uit 1974 uitvoerig op die inhoud in en citeert daarbij in tekst en voetnoten uitgebreid uit Wyermars’ boek. Ik maak hier een uitreksel van zijn samenvatting en neem een aantal sprekende citaten over die ik telkens in een kader zal plaatsen om ze goed uit te laten komen. Vandenbossche onderscheidt vier kwesties waarvoor Wyermars zijn oplossing geeft: [1] geloof en filosofie; [2] substantie, individu en materialisme; [3] Schrift en godsdienst; [4] Genesis, noodzakelijkheid, amoralisme.

[Eerst ad 3 en 4] Op uiterst vernuftige en scherpzinnige wijze geeft Wyermars, in het verlengde van Spinoza, een kritische bespreking van de Bijbel, waarbij hij op veel ongerijmdheden en inconsequenties wijst. Hij blijkt daarbij een dubbele agenda te hebben: enerzijds laten zien dat de Bijbelse verhalen als metafoor en allegorie gelezen moeten worden, maar dat ze daarom nog niet verworpen moeten worden, maar dat aangetoond kan worden dat de waarheden ervan met de rede in overeenstemming gebracht kunnen worden. De persoonlijkheid van de vertellers weerspiegelt zich in de teksten, waarbij zij zich aan het publiek aanpassen. Die verhalen dienen als een roman gelezen te worden. We beluisteren hier Spinoza, maar Wyermars gaat verder en verwijst ernaar dat bij de Perzen, Babyloniërs, Chaldeeën en Joden de geschiedschrijving het privilege van de priesterkaste was, die deze dus naar hun hand zetten.

Maar ondanks die kritiek is boeiend te lezen hoe Wyermars het scheppingsverhaal van het boek Genesis interpreteert als bewustwordingsproces van de mens in diverse fasen. Voor dat ontstaansverhaal kan hij heel eigen betekenissen geven aan de seksualiteit, de boom van de kennis van goed en kwaad, aan de slang e.d. – hoe alle stappen en ‘beslissingen’ noodzakelijke gevolgen waren van de natuur. Dit wat betreft de issues 3 en 4, waar ik niet verder op inga, daar het – op kleine kringen na – niet meer om een preoccupatie gaat als in de 17e en 18e eeuw.