Toen Frederik van Eeden’s Redekunstige grondslag van verstandhouding (1897) in 1975 voor het eerst in herdruk verscheen (in de Aulapocketreeks van Het Spectrum) heb ik het aangeschaft, maar na een leespoging van een paar bladzijden legde ik het weg om er nooit meer naar om te zien. En ik raakte het kwijt.
Tot ik van de week na zoveel jaar – intussen wetend dat Van Eeden er Spinoza in noemt – zomaar de noodzaak voelde er toch eens kennis van te nemen en een tweedehands exemplaar per post liet komen.
En nu las ik het in één ruk uit. Omdat nu de materie mij interesseerde. En inderdaad kom je er Spinoza heel duidelijk in tegen, en niet alleen daar waar zijn naam wordt genoemd. Ik vind het dan ook echt een boekje om naast het werk van Spinoza te lezen. En ik ga het zeker herlezen om er verder in te komen dan de eerste indrukken die ik er nu uit opdeed. Mijn indruk nu is dat Van Eeden zich niet bijster diepgaand in Spinoza heeft verdiept en al gauw een andere weg insloeg en meer waarde toe kende aan de verbeelding (dáár, aan die kant, en niet voorbij de rede zit bij hem de intuïtie).
De stellingen beduiden zeker méér dan aforismen, zoals ze wel genoemd zijn. Nee, het is duidelijk een betoog.
De Redekunstige grondslag wordt in de inleiding van Bastiaan Willink (en op de omslag) vergeleken met de Tractatus logico-philosophicus van Wittgenstein. Het gaat in beide gevallen om de relatie tussen taal en de werkelijkheid die we willen uitdrukken: hoe wij begrijpelijk met elkaar kunnen communiceren. Eindigde de 7e paragraaf van de Tractatus uit 1921 met de beroemde woorden “Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen,“ de 6e paragraaf van Redekunstige grondslag uit 1897 eindigde met: “Uitvoeriger logische bespreking is onmogelijk en voert onmiddellijk in het ongerijmde.” Eenzelfde gedachte, maar minder citeerbaar.