In de inleiding van het VIIIe hoofdstuk van zijn boek Spinoza – een paradoxale icoon van Nederland, dat handelt over “Het spinozisme in de letterkunde van Tachtig (1885-1920)", heeft Henri Krop een paragraaf over Spinoza en de kunst, waarvan ik een deel (zonder verwijzingen) citeer: ”
"In 1918 kon Franz Schlerath in zijn dissertatie Spinoza und die Kunst daarom met recht opmerken dat in de
literatuur over Spinoza een monografie over zijn verhouding tot de kunsten nog
ontbrak. Hoewel Spinoza volgens Schlerath in een tijd leefde die de
Nederlanders met recht de Gouden Eeuw noemen, in kringen van scheppende kunstenaars
verkeerde, en blijkens de inventaris van zijn bibliotheek bovendien bellettrie
las en zelf in de Korte verhandeling
twee dialogen opnam, was hij niet in staat tot een werkelijk begrip van
de reële waarde van schoonheid te komen, zo luidt de slotconclusie. Dit
oordeel stond zeventig jaar later nog overeind. In een zeldzaam artikel over
Spinoza en de kunst dat in 1989 in The
Journal of Aesthetics and Art Criticism verscheen, betoogde J.C. Morrison
dat Spinoza niet alleen heel weinig over schoonheid zegt, maar ook bewust
weigerde een esthetica te ontwikkelen. In de Ethica komen we 'mooi' en 'lelijk'
tweemaal tegen in verband met Spinoza's kritiek op de doeloorzakelijkheid. Met
'goed' en 'kwaad' ontstaan deze begrippen wanneer wij de werkelijke aard der
dingen niet begrijpen. Ze verwijzen niet naar eigenschappen van dingen, maar
naar 'modi imaginationis', dat wil zeggen producten van onze verbeelding.
'Mooi' en 'lelijk' duiden enkel gevoelens aan die de waarneming in ons
teweegbrengt. Net als elke hartstocht dienen zij ons voortbestaan of doen daar
afbreuk aan. 'Mooi' en 'goed' verwijzen niet naar een perfectie die tot de
werkelijkheid van de dingen behoort. Hieruit volgt dat door de mens
vervaardigde voorwerpen op één lijn staan met natuurlijke objecten en de
kunsten geen extra dimensie toevoegen aan de werkelijkheid. Dit naturalisme
lijkt elke ontwikkeling van een kunstfilosofie in spinozistische zin onmogelijk
te maken. De kunst acht Spinoza daarom niet nutteloos, want zij draagt aan ons
geluk bij en versterkt de conatus, maar 'alleen de waarheid maakt ons vrij en
alleen de rede brengt ons tot de waarheid'. Het rationalisme vormt zo
een tweede hinderpaal om Spinoza's filosofie als een basis voor een esthetica
te gebruiken. Toch gebeurde het schier onmogelijke en sinds het laatste
decennium vóór 1900 nam een aantal schrijvers Spinoza's filosofie tot het
uitgangspunt van hun kunstenaarschap.”