[cf.].
Tot heden heb ik nog geen blog over Franz Kafka en Spinoza kunnen schrijven. Al vaker zocht ik naar wat Spinoza eventueel voor Kafka betekende, maar daarover kon ik niets vinden, behalve dan dat hij in z’n jeugd Spinoza zou hebben gelezen.
Zo schrijft bijvoorbeeld Ludo Abicht in een fraai essay “Franz Kafka, Praag en de bureaucratie”: Franz Kafka werd op 3 juli 1883 in Praag geboren als oudste zoon van een – de Duitse voornaam zegt het al – geassimileerd joods gezin. In 1919 schreef hij een hallucinante 'Brief aan mijn vader', al was hij toen al 36, een beetje oud voor een dergelijke afrekening. Als we die brief mogen geloven, dan moet Hermann Kafka een erg dominante, bijna despotische figuur geweest zijn. De succesrijke zakenman verwachtte uiteraard dat zijn zoon hem zou opvolgen. Hier begint de eerste vervreemding: de jonge Franz wou met alle macht aan het rijk van zijn vader ontsnappen. IJverig zocht hij op de wereldkaart naar de witte plekken die zijn vader nog niet had bezet. Hij leest Spinoza, Darwin en Nietzsche, sluit vriendschap met jonge dichters en, als hij zestien is, begint hij verhalen te schrijven. Als geassimileerde jood stond hij buiten de religieuze traditie van het Oost-Europese jodendom, dat hem echter in toenemende mate zal intrigeren. De Praagse joden behoorden als Duitstaligen wel tot de Duitse burgerij, maar al heel vroeg begreep Kafka dat ze door de niet-joodse, vaak antisemitische Duits sprekende medeburgers nooit als gelijken zouden worden aanvaard. Daar kwam nog een bijkomende factor van vervreemding bij. Al die Duitsers, jood of niet, vormden een kleine, maar machtige en dus benijde minderheid binnen de Tsjechische gemeenschap, die zich net in die periode uit de Oostenrijkse heerschappij aan het emanciperen was. Je zou voor minder aan een identiteitscrisis gaan lijden. Etc.” [Hier]