De menselijke geest volgens Spinoza [2]

0
454

Intermezzo: Deus
quatenus

Ik eindigde het
vorige
blog
met een soort cliffhanger waarin ik aangaf in een volgend
blog in te gaan op hoe Spinoza na 2/11 in de Ethica telkenmale
een onderscheid maakt tussen God die de idee van het wezen
[E2/23d, 2/34d, 2/40d] of de natuur [E2/11c, 2/24d, 2/30d]
van de menselijk geest heeft/vormt en God die daarnaast ook ideeën
van andere dingen heeft [E2/11c, 2/24d, 2/40d]. Ik was dus van plan
in te gaan op hoe Spinoza de 'Deus quatenus' hanteert.

Henk Keizer, die dit
onderwerp telkens nauwlettend volgt, gaf aan dat ik daar al niet de
aanduiding 'God die', maar 'God voorzover' had moeten gebruiken. Hij
heeft gelijk – en dat was nu ook precies waar ik de aandacht op had
willen leggen in aanloop naar het behandelen van Spinoza's
geest-filosofie. Juist om die geest-filosofie goed door te krijgen,
is van belang om in te zien hoe Spinoza zijn behandeling ervan
opbouwt. En daarom is het nodig om niet te snel heen te lezen over
zijn bewijzen, of – wat het wellicht meer zijn – uitleggingen.