Verwey had zeer veel op met Spinoza, was geheel doordrongen van de filosofie van Spinoza, zo blijkt heel duidelijk uit de zeer lezenswaardige erudiete bespreking (de langste aan een dichter of schrijver gewijd: 94 blz.) in Roger Henrard, Wijsheidsgestalten in dichterwoord. Onderzoek naar de invloed van Spinoza op de Nederlandse literatuur. Van Gorcum, Assen/Amsterdam, 1977, p. 228. [C. de Deugd schreef in 1982 in een bespreking: "Over 20 jaar nog een standaardwerk". Hij had ook kunnen schrijven: over 50 jaar…]
Vanuit diepgaande kennis van Spinoza's leer las Henrard het werk, brieven en levensbeschrijvingen van Albert Verwey en kon zo diens diepgaande beïnvloeding door Spinoza laten zien.
Uit Verwey's laatste levensjaren dateert een gedicht Ik en mijn Land (in: In de koorts van het kortstondige, 1936). Henrard daarover: "In een kamer, waar het valse licht van de avondschemering doorschijnt, treden twee menselijke gestalten op: een kleurloze en onderworpen man, een imponerende en autoritaire vrouw. In de deemoedige man herkent de dichter Spinoza:
"'k Wist dat hij Spinoza was".
Die kennis is uiteraard van intuïtieve aard. Wat de vrouw betreft, zij blijkt de onverbiddelijke noodzaak van de natuurwetten te verpersoonlijken; zij spoort de wijsgeer tot werken en scheppen aan en noemt hem "boekhouder van God". Gods boeken bij te houden wordt dus als Spinoza's taak aangeduid; zoals het rekeningenboek niets anders is dan het becijferde beeld van de werkelijke stand van zaken in een bedrijf, dient Spinoza het zo aan boord te leggen, dat de empirische werkelijkheid het trouwe beeld zou zijn van de goddelijke ideële werkelijkheid."
Dit gedicht ga ik nog eens opzoeken om te zien of Verwey tot deze typering aanleiding geeft of dat het om een typisch katholiek-Leuvense interpretatie van Henrard gaat. Voor Spinoza is de goddelijke werkelijkheid immers nu juist niet alleen de "ideële werkelijkheid", maar de hele werkelijkheid, inclusief het uitgebreide aspect ervan.
Hier dan het in 1901 gepubliceerde gedichtje van Verwey: