Morgen is het 70 jaar geleden dat hoogleraar rechten en decaan van de rechtenfaculteit, professor Rudolph Cleveringa (1894-1980), zijn beroemd geworden rede hield aan de Leidse Universiteit. Die dag, 26 november 1940, was de eerste dag waarop joodse hoogleraren en andere docenten niet meer op de universiteit mochten komen omdat zij behoorden bij het ‘niet-Arisch overheidspersoneel’. Cleveringa verving om kwart over tien, professor E.M. Meijers, die een college burgerlijk recht in het Academiegebouw zou hebben gegeven, ware hij niet geschorst. Enfin, over dit alles is veel bekend.
Minder algemeen bekend is dat diezelfde dag eveneens in Leiden een ander, de theoloog professor L.J. van Holk, ook zijn nek uitstak door op een subtiele manier een protestcollege te geven.
Ooggetuige W.C.S. Van Benthem Jutting schreef daarover in 1982 in het Leidse Universiteitsblad Mare: “Hoewel totaal anders en korter, was Van Holks toespraak niet minder moedig. Ik herinner het mij exact, ook de sfeer: het gezeefde herfstlicht door de ramen, de stilte en de beklemming, de paar dozijn ademloos luisterende jonge mensen, de wat archaïsch en poëtisch aandoende maar tegelijk zo reëel indringende zinnen waarmee de hoogleraar zijn verontwaardiging en zijn mededogen uitte. Na de protestrede leek de hoogleraar over te stappen op een gewoon college antieke filosofie. Er ging even een rimpeling van teleurstelling en ontnuchtering door de rijen, want niemand zou na het gehoorde veel belangstelling voor een of andere oude Griek kunnen opbrengen. Maar toen de hoogleraar zei dat hij vandaag de Joodse wijsgeer Spinoza behandelde, begrepen wij onmiddellijk zijn bedoeling.”