Zwervend in een Limburgse groeve zie ik binnen een
afrastering geschilde stammen
en afgeknaagde takjes van wilgen. Allerlei andere sporen zoals prenten, wissels, keutels en de lange stugge haren aan
prikkeldraad maken mij nieuwsgierig. Ik heb niks te klagen het onmisbare
mekkerende geluid wijst mij de weg naar de verborgen kudde. Rustig zittend op
een enorme kei zie ik, tussen de wilgentakken door, dat verschillende argwanende geitenogen op mij gericht zijn. Door
een paar takken te breken en smakkende geluiden te maken (alsof ik op een
houtje bijt) wordt het ijs gebroken en gaan de geiten weer met een gerust hart verder
met hun dagelijkse natuurbeheerwerkzaamheden.
Het moet alweer meer dan 20 jaar
geleden zijn geweest dat ik voor het eerst een Nederlandse Landgeit in de ogen
keek. Ik was nogal onder de indruk van deze dieren tijdens die eerste ontmoeting in de Noord-Limburgse natuurgebieden Bergerheide en
de Mariapeel. Net als in deze natuurgebieden wordt deze kleine maar dappere grazer
ingezet voor natuurbeheer om het gebied op
een natuurlijke wijze open te houden. Nu ik
deze stevige, middelgrote geiten in de groeve rustig observeer vallen vooral
hun zware, meestal liervormige horens op. Vooral de mannetjes (bokken) zijn
altijd langharig, terwijl de vrouwtjes (geiten) ook kort-ruigharig kunnen zijn.
De vachten variëren van bont, met zwarte, bruine, beige of blauwe vlekken. Het
zijn werkelijk mooie maar vooral nuttige dieren die een goede bijdrage leveren
voor natuurbeheer. Door hun geharde aard zijn ze sterk genoeg om het hele jaar
door dag en nacht buiten door te brengen. Het had niet veel gescheeld of ik had
ze nooit in het echt kunnen zien. De geit stamt af van een wilde geit. Men
neemt aan dat de huisgeit afstamt van wilde soorten zoals de Bezoargeit (Capra
aegagrus). De geit en het schaap waren de eerste herkauwers die door de mens
werden gedomesticeerd. De domesticatie zou voor het eerst ongeveer 10.000 jaar
geleden hebben plaatsgevonden in het gebied waar nu Iran en Irak liggen. In
Nederland arriveerden de eerste geiten waarschijnlijk omstreeks 5300 voor Christus.
Ze maakten deel uit van de veestapel van de eerste boerennederzettingen in
Zuid-Limburg. Van daaruit heeft de geit zich over heel Nederland verspreid. De
Nederlandse Landgeit bepaalde eeuwenlang het gezicht van de geitenstapel in ons
land. In de laatste 200 jaar heeft deze geit een zeer belangrijke rol gespeeld;
als koe van de arme voorzag het dier, vooral op het platteland de veelal zeer
arme gezinnen van de broodnodige melk, mest, soms een stukje vlees en leer. Onze
oude huisdierrassen, die de basis vormden voor de moderne rassen, zijn kleine
populaties geworden of zijn zelfs helaas met uitsterven bedreigd. Zij kunnen
het niet meer opnemen tegen de moderne hoogproductieve rassen en zijn ze zeldzaam
geworden. In het begin van de zestiger jaren heeft de landgeit op het punt gestaan om volledig uit het beeld te verdwijnen. Dat dit onhei niet is geschied is te danken aan dat men de allerlaatste geiten uit het gooise Natuurreservaat, in 1958 naar Diergaarde Blijdorp in Rotterdam heeft gebracht. De toenmalige directeur Dr. A.C. van Bemmel ging fokken met deze en enkele andere landgeiten, die nog voldoende het type hadden. Toen deze Landgeitgroep de dierentuinomvang ontgroeide ging een groepje in 1971 naar het Rijksinstituut voor Natuurbeheer in Leersum. Zoals dat gaat met geiten groeide deze groep in omvang en er kon worden geselecteerd op het oorspronkelijke type, zoals dat werd afgeleid van oude afbeeldingen zoals op schilderijen.
De laatste jaren gaat het goed met het aantal dieren.
In 2000 stonden 1473 dieren in het stamboek ingeschreven. Daarmee is de Nederlandse
Landgeit opgeklauterd uit een kritieke situatie naar de status van een
kwetsbaar ras. Vooral de Stichting Zeldzame Huisdierrassen zet zich in voor het
behoud van ons levend erfgoed en voor de genetische diversiteit onder
landbouwhuisdieren in Nederland. Er zijn goede redenen om deze bedreigde rassen
te behouden. Deze huisdierrassen hebben namelijk een cultuurhistorische waarde. Zij
vormen een bron van biologische verscheidenheid en laten zien welke variatie
aan rassen onze voorouders met gerichte selectie en fokkerij hebben bereikt. De
Stichting doet dit door nieuwe functies voor authentieke Nederlandse rassen te
promoten zodat deze dieren weer een wezenlijk onderdeel van onze samenleving
worden. Een mooi voorbeeld van deze toepassing is in het Noord-Hollandse recreatie-
en natuurgebied het Twiske te zien.
De Twiskemolen is een poldermolen die de
650 ha grote Twiskepolder bemaalt. Onder de vele typen molens in Nederland is
de Twiskemolen een achtkantige rietgedekte binnenkruier. De molen staat sinds
1975 op zijn huidige plaats, op de grens van Landsmeer en Oostzaan, aan Het
Luijendijkje. De molen is oorspronkelijk gebouwd in 1572 in Barsingerhorn. Via
een omweg (de onderdelen hebben vanaf 1967 opgeslagen gelegen in Nieuw-Vennep
in verband met herbouwplannen aldaar) is de molen herbouwd op zijn huidige
plek. De Twiskemolen is als één van de weinige poldermolens in Nederland nog
echt in bedrijf. De molenaar probeert zoveel mogelijk met de wind het polderwater
op peil te houden. De molen brengt d.m.v. een vijzel het water met maximaal 60
m³ per minuut anderhalve meter omhoog naar de andere kant van de dijk. Via de
Zuidwestplas (= de boezem) komt het verplaatste water via het Noordzeekanaal
uiteindelijk in de Noordzee terecht. Als er te weinig of teveel wind is, kan de
grote vijzel ook met een elektrische motor worden aangedreven. De voor- en achterloop, de grote vijzel met een
diameter van 180 cm, en de elektrische motoraandrijving zijn eigendom van en in
beheer bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De windmolen is als
rijksmonument in eigendom en beheer bij het Recreatieschap Het Twiske. Rondom
het molenerf beheert het molenaarsgezin 4 ha natuurgebied, de molenbiotoop
genaamd. Het beheer van de molenbiotoop gebeurt met behulp van U raad het waarschijnlijk al: Nederlandse
Landgeiten. Dit gebied mag geen hoge boomopslag bevatten om een goede windvang
van de windmolen te garanderen. De geiten zorgen er dus voor dat vooral houtige
gewassen worden weggevreten. Zo vang je meer dan de geit bij de horens…… Door,
in de ogen van sommige, ouderwets aandoende methodes nieuw leven in te blazen wordt ons
levend erfgoed de Nederlandse Landgeit geen wazige waterspiegeling uit het
verleden.