In een open parkje tussen een paar flatgebouwen zit ik
rustig op een bankje. Er is van alles te zien. Naast een paar
"normale" parkvogels komt er van boven een luidruchtige vogel
aanzeilen. Deze
vogel heeft een opvallend zwart-wit
verenkleed. Daarnaast heeft hij een mooi oranje kleurige snavel, poten en
rondom de ogen een oranje ring. Deze bonte piet is niet een alledaagse maar wel
voor mij een bekende verschijning. De scholekster (Haematopus ostralegus) is
een vogel met zijn typische tepiet-tepiet geroep die
je tijdens je verblijf aan de kust dat echte vakantie gevoel geeft.
De
broedtijd loopt van half april tot in juli. De scholekster legt meestal drie,
soms vier eieren in een nest gemaakt in een ondiep kuiltje. De gecamoufleerde
bruin bevlekte eieren zijn gemiddeld 57 x 40 mm groot. Meestal broedt de
scholekster op grasland, maar ook op bouwland worden veel nesten aangetroffen.
De eieren komen uit na 25 à 30 dagen broeden. De jongen worden dan nog een
poosje gevoed door de ouders, in tegenstelling tot bij de meeste andere
weidevogels. Eenmaal op het vochtige gazon in het park gaat hij/zij (dat
verschil zie je niet bij Scholeksters) driftig op zoek naar regenwormen. Met de
stevige snavel prikt hij doelgericht in de grond en niet zonder succes! Na vier
wormen begint hij weer luid te "pieten". Boven op de flat beantwoord
een andere scholekster zijn geroep. Vliegend met een verse regenworm in de
snavel wint de scholekster weer hoogte en wordt enthousiast begroet op het dak
van de flat.
Om zelf ook polshoogte te nemen wat zich daar afspeelt pak ik, in
de flat tegenover, de lift naar negen hoog. Zo
heb ik fraai uitzicht over Boxtel, het park en het dak van de flat waar
de scholeksters op zitten. Als laag grondbewoner wordt ik een beetje licht in
het hoofd maar na een tijdje is dat weer over. Naast de oude vogel (dikke rode
pijl) zie ik een andere ouder en tot mijn verrassing ook een bruinkleurig jong die een beetje bedelt
en daarna zijn vleugels strekt (dunne pijl).
Het
jong laat zich soms zien en lukt het mij om een plaatje te maken. De
scholekster komt het hele jaar door voor aan de kusten van de Noordzee en van
de Ierse Zee. Broedvogels uit noordelijke gebieden (Scandinavië en IJsland)
trekken in de winter naar het zuiden. Veel vogels overwinteren langs de
Noordzee en de Britse eilanden. Andere trekken naar Spanje en Afrika. Rond de
Middellandse Zee komen kleinere populaties voor. De totale Europese populatie
wordt op 200.000 tot 300.000 broedparen geschat, waarvan 80.000 tot 130.000 in
Nederland, ongeveer 40.000 op de Britse eilanden. In Nederland bevinden de
grootste aantallen zich in het noorden en westen. De Veluwe, Zuid-Limburg en
Flevoland huisvesten nauwelijks scholeksters. Tussen 1975-1986, nam
het aantal scholeksters in de Waddenzee toe. Daarna is de populatie vooral na 1995 weer afgenomen en is de
populatie met circa 35% afgenomen. Vergeleken met midden jaren tachtig is de
populatie van deze soort inmiddels bijna
gehalveerd. Als oorzaken worden genoemd de vermindering van het voedselaanbod
en het hoofdvoedsel van scholeksters. De scholekster is een echte kokkel/mosselspecialist.
Bij deze schelpdieren wordt eerst de sluitspier doorgeknipt, voordat de schelp
kan dichtslaan, waarna de prooi wordt opgegeten. Bij een mislukte poging
proberen ze de schelp open te hameren op een harde ondergrond. Broedvogels aan
de kust vinden te weinig voedsel op het wad en lijden onder hoge waterstanden,
iets dat steeds vaker voorkomt door klimaatverandering. De aantallen van deze
schelpdieren zijn waarschijnlijk ook afgenomen door de verminderde draagkracht
van het gebied (minder algen) en door de mechanische schelpdiervisserij. De
laatste jaren is het aantal kokkels weer hoger dan ervoor, maar niet alle
kokkels zijn voor de vogels beschikbaar. Naast de genoemde factoren speelt de
afname van het areaal droogvallende mosselbanken in de Waddenzee een rol. Ook
in de Zeeuwse delta gaat de scholekster de laatste jaren achteruit. Het
verminderde voedselaanbod in de winter in de getijdengebieden zorgt
waarschijnlijk mede voor de achteruitgang van het aantal broedende scholeksters
in heel Nederland. Naast mosselen en kokkels bestaat hun voedsel uit andere schelpdieren, wormen, kreeftjes en
krabben. In de echte weidegebieden eten ze voornamelijk regenwormen en
insecten(larven). De snelheid van de landelijke afname is echt verontrustend.
In het landelijk gebied krijgen ze het namelijk ook steeds moeilijker om
geschikte broedplaatsen te vinden. Broedende Scholeksters brengen simpelweg te
weinig kuikens groot. In het binnenland is dit vaak het gevolg van vroeg en te vaak maaien,
ontwatering, mestinjectie en nestpredatie/verstoring. Daarnaast slokt de
verstedelijking in Nederland steeds meer buitengebied op. Een heel klein
lichtpuntje is dat het aantal broedparen in steden toe neemt maar die toename
is inmiddels stabiel geworden. Maar helaas weegt dat niet op tegen het algemene
verlies.
Dat scholeksters steeds vaker op daken van gebouwen broeden is door de
verstedelijking niet zo verwonderlijk. De platte daken die bedekt zijn met kiezel
doen de vogels denken aan natuurlijke drooggevallen kiezel-, schelpenbanken. Door
platte daken te voorzien van een bedekking met grind, schelpen of gecombineerd
met bloeiende sedumdaken (voor het
nodige oefenjachtterrein voor de jongen waar ze leren om insecten te vangen) kun
je platte daken uitermate geschikt maken als broedplaats voor deze fraaie vogel.
Vooral als er in de omgeving bij zo'n geschikt dak een open vochtig gazon,
brede bermen, plantsoenen en andere groenstroken aanwezig is dan is het "the
place to be " voor de scholeksters. Deze goede broedplaatsen worden vaak
door de reeds succesvolle paren bezet. Als de scholeksters tijd van leven
hebben kunnen ze wel tot 30 jaar oud worden. Deze vogels zijn bijzonder gehecht
aan hun territorium en blijven deze trouw. Het loont zich dus als
huizenbezitter om iets extra's voor de scholeksters te doen.
Kuikentjes van de
scholeksters zijn echte nestvlieders. De jongen verlaten het nest al na een
paar uur nadat ze uit de eieren zijn gekomen. Bij de meeste weidevogels moeten
de jongen direct zelf hun kostje bij elkaar scharrelen, maar scholeksters
voeren hun jongen. Door dit verzorgingsgedrag kunnen ze hier op platte daken
broeden en hun relatief veilig de jongen groot brengen. Dit voeren gaat door
tot de jongen kunnen vliegen. Ze verlaten dan het dak en gaan met de ouders mee
naar de weilanden. Ik had van een bewoonster gehoord dat er vorig jaar voor het
eerst een paartje scholeksters aanwezig was. Helaas zijn deze jongen van het
dak gesprongen met fatale afloop. Door verschillende oorzaken (menselijke
verstoring, roofvogel, hitte of overmoedig gedrag) kan het gebeuren dat een jong
vroegtijdig van het dak probeert te springen. Redenen genoeg dus om het dak van
de flat eens te bezoeken. Inmiddels had ik contact opgenomen met de
wijkbeheerder van de flat. Hij was zo vriendelijk om mij via allerlei
afgesloten deurtjes en een klein trapje naar het dak te loodsen. Mijn korte
verblijf op het dak wordt door de ouders niet in dank afgenomen en ze
schreeuwen hun kelen schor. Een van de ouders deed net of die gewond was. Deze
afleidingmethode werkte alweer!! Ik maakte een foto en via mijn andere oog zag
ik in die tussentijd dat het jong via de trottoirtegels het op het lopen zetten,
maakte een haakse links en duikt weg tussen de kiezels (rood lijntje). Chips,
Paul! Die heb ik dus fotografisch gemist. Door zijn camouflage donsverenpakje
is de jonge scholekster tussen de kiezels onzichtbaar geworden (ergens bij het
rode pijltje?). Ik besluit om niet verder dichterbij te zoeken, dat heeft
weinig zin. Het jong zag er gelukkig gezond en springlevend uit. En gezien de
locatie willen we dat zo houden.