Vanaf
een bebost oud stuifduin heb ik mooi uitzicht over een rabattenbos. Vroeger was
dit een natuurlijke vaak door de wind uitgestoven vochtige laagte. In de menselijke
ontginningsgedachte vond men deze
laagtes maar nutteloos. Door evenwijdige greppels te maken werd de uitgegraven
grond tussen de twee greppels gegooid. Met deze methode ontstaat er een drogere
strook waarop men bomen kon planten. De greppels werkte ook meteen mee aan de
ontwatering van die "lastige" vochtige gebieden. In dit rabattenbos
heeft het "goed" gewerkt, in meer dan de helft van de greppels zijn droog
gevallen. Rabatten zijn maar enkele meters breed maar kunnen tientallen meters lang zijn, er liggen dan ook meestal vele greppels naast elkaar in een op rabatten aangelegd bos.
In die tijd streefde men naar een maximale benutting
van de natuurlijke potentie van een land, en dus ook gebruik van voorheen
extensief gebruikte 'woeste gronden'. Deze benadering ontstond omstreeks het
midden van de 18e eeuw. Zo werd in die tijdsgeest een economisch
"nutteloos" stuk grond toch nog enigszins rendabel. Het is niet precies bekend wanneer bosbouw op rabatten voor
het eerst is toegepast, maar in 1799 werd de methode reeds vermeld. Tijdens de
economische crisis in de jaren '30 van de 20e eeuw werden werklozen in het
kader van werkverschaffing in combinatie van ontginningsprojecten ingezet om de
rabatten aan te leggen. Rabatten treffen we dan ook in bijna alle provincies
aan. Veel natte woeste gronden werden op deze manier jammerlijk op de schop
genomen. Bosbouw op rabatten is niet aan een bepaalde boomsoort gebonden maar
is geschikt voor uiteenlopende bomen zoals naaldbomen, eikenhakhout of
populieren. Rabatten worden soms als boomgaard of griend gebruikt. Rabatten
werden vooral aangelegd op zeer natte, moerasachtige bodems. Op de drogere
gronden werd dit ook wel eens toe gepast maar dan werden de bomen in de
greppels geplant. Vele productiebossen die ooit op rabatten zijn aangelegd
krijgen tegenwoordig een meer natuurlijk beheer waarbij ook de rabatten
langzaam verdwijnen. In sommige heide- en veengebieden worden de verhoogde
rabatten weer in de greppels geschoven om de vroegere oude waterhuishouding
weer in ere te herstellen. Deze
vernattingsmaatregelen leveren vaak goede resultaten op voor natuurherstel. Ondanks
de nadelige gevolgen voor de waterhuishouding van een gebied door het vroegere
rabattenbeheer zijn er toch een aantal planten en dieren die hier van geprofiteerd
hebben. Een boomaanplant op rabatten kent namelijk meer variatie in de
vegetatie dan reguliere bossen. Er is namelijk sprake van een regelmatige
afwisseling van drogere en natte stroken. Deze variatie binnen een klein
oppervlakte vergroot de natuurwaarden. Als de rabatten van oost naar west lopen
is er bovendien sprake van een 'warme' kant waar de zon op valt en een 'koude'
er tegenover. Met name mossen, paddenstoelen
en varens zoals de Koningsvaren profiteerde
daarvan. Terwijl ik paar stappen in het rabattenbos zet om naar een mooi
exemplaar Dubbelloof (Blechnum spicant) te lopen vliegt er met snorrend geweld
een Houtsnip op. Verder op daalt hij weer neer en verdwijnt door zijn
schutkleur in de achtergrond. Het is niet de eerste keer dat ik deze vogel hier
zie die typisch is voor dit soort vochtige omstandigheden. Eenmaal weer bij
gekomen van deze "hart verrassende" vogel sta ik bij de Dubbelloof. De
Nederlandse naam voor deze varensoort is treffend die duidt namelijk simpelweg
op de twee soorten bladen. De Latijnse benaming "Blechnum" heeft iets
te maken met plat liggen en heeft dus betrekking op de steriele bladeren.. De
meeste bladeren komen horizontaal uit een rozet en zijn onvruchtbaar. Ze zijn lijnvormig tot langwerpig, veerdelig,
enigszins leerachtig, hangen over en worden tot 50 cm lang. De toevoeging
"spicant" wijst op "voorzien van aren" waarmee de speciale
vruchtbare veren bedoeld worden.
In het midden van de rozet groeien deze enkele vruchtbare, rechtopstaande bladen, die tot 80 cm lang worden. De bladslippen zijn smaller (lijnvormig). Deze bladeren zijn vooral interessant vanwege de heel fijne, visgraatachtige structuur die aan de achterkant vol zit met sporen. Hier zijn de sporendoosjes (=sporangiën). Daarin zijn onder een dekvliesje de sporenhoopjes
(=sori) verenigd. Bij rijpheid springen deze bij vochtig warm zomerweer open en
verspreiden de vele sporen. Hieruit moet nu een voorkiem (=prothallium) groeien
waarop later bevruchting plaats vindt. Je kunt het gehele jaar door genieten
van het blad maar vooral in de winter valt deze wintergroene varen duidelijk op.
In Nederland is Dubbelloof vrij algemeen in het oosten en midden van het
land, zeldzaam
in Zuid-Limburg en zeer zeldzaam in de duinen van Noord-Holland en op de
Waddeneilanden. We vinden deze prachtige varen in bossen op wat vochtige zure
bodem, aan greppelwanden, maar ook langs gegraven sprengen op de Veluwe, minder
in duinvalleien. Het is een kalkmijdende soort, die dan ook niet voorkomt in de
zeekleigebieden, noch in de laagveengebieden van de Hollandse provinciën, niet
in de Zeelandse delta of in het rivierengebied. Deze fraaie varen staat helaas op
de Rode lijst in de categorie gevoelig. Niet zo zeer omdat de plant zo zeldzaam
zou zijn, maar omdat deze op veel plaatsen sinds 1950 in aantallen sterk achteruit
gaat. Vroeger
werd Dubbelloof ook wel eens "Gracht- of Slootvaren" genoemd. Nu ik weet ter
plekke ook nog wel een leuke naam te bedenken: Rabatvaren.