Het is heerlijk vroeg in de ochtend en maak een rondje om
het huis. Ook het fietspad maakt deel uit van het rondje. Er zijn massaal eikels van de zomereiken op de grond gevallen
maar veel nakomelingen zullen het niet redden. Door de dagelijkse stroom van
fietsende schooljeugd zijn ze vermorzeld.
Er vallen inmiddels ook tamme kastanjes. Als de
prikkel bolsters op het fietspad vallen springen de mooie bruine kastanjes eruit. Dat scheelt veel schoen- en peuterwerk.
Zoals bijna elk najaar raap ik bij elk
rondje twee jaszakken vol en als
het even kan prop ik mijn broekzak ook vol. Eenmaal thuis genoeg opgespaard voor het (Aan)stekelig
herfstgerecht kan ik tevreden
kastanje soep koken. Het is een koude nacht geweest dus dat gaat er altijd wel
in. Tijdens het rapen vind ik ook doodgereden boomsprinkhanen. Maar deze missen
vleugels dus bij deze heb ik voor mij zelf een nieuwe soort gevonden die ik ook
weer van mijn sprinkhanenlijst kan afvinken. Ondanks de platte vorm is deze
duidelijk te herkennen als een zuidelijke boomsprinkhaan (Meconema meridionale).
Het is een mannetje en aan het achterlijf
hebben ze twee draad-achtige cerci die doen denken aan krekels. Het vrouwtje
heeft een vrij lange, sabelvormige
legbuis die iets naar boven gekromd is. De mannetjes bereiken een lengte van 11
tot 13 millimeter en de vrouwtjes zijn 11 tot 16 mm lang. De sprinkhaan heeft
een lichtgroene kleur met een duidelijke gelige streep van vooraan bij de kop
tot aan het einde van het achterlijf. Op het midden van de achterzijde van het
halsschild is een bruine vlek aanwezig. De zeer kleine vleugels zijn ongeveer
even groot als het halsschild. De zuidelijke boomsprinkhaan is binnen Nederland
met geen enkele soort te verwarren, omdat de volwassen dieren een
karakteristiek uiterlijk hebben en vrijwel ongevleugeld zijn, in tegenstelling
tot de boomsprinkhaan. Nimfen van deze laatste soort hebben nog geen
ontwikkelde vleugels maar duidelijk zichtbaar zijn de vier vleugels in aanleg,
in tegenstelling tot de twee vleugelstompjes van de zuidelijke boomsprinkhaan. De
mannelijke exemplaren hebben geen gekartelde basis van de cerci, zoals de
mannetjes van de boomsprinkhaan. Bij deze laatste soort ontbreekt ook de
lichtere rugstreep. Deze van oorsprong Zuid-Europese soort is pas recentelijk
bekend in Nederland en komt niet algemeen voor maar is alleen bekend van enkele
geïsoleerde populaties. In België is één populatie bekend. Vermoed wordt dat de
sprinkhaan is geïntroduceerd door meeliften op plantentransporten uit
Zuid-Europa. Een grote populatie is bekend in zuidelijk Duitsland tegen de
grens met Frankrijk. Verder is de zuidelijke boomsprinkhaan in Zuid-Europa goed
vertegenwoordigd. De habitat bestaat uit allerlei vegetaties, waar de
sprinkhaan in hogere delen is te vinden. De zuidelijke boomsprinkhaan is
eenmaal volwassen actief gedurende de maanden augustus en november, de
mannetjes laten zich vooral horen tussen zeven uur 's avonds en drie uur in de
nacht. Het lokgeluid wordt gemaakt door met de poten op de ondergrond te
trommelen, en bestaat uit korte series van ongeveer zes tikken. De sprinkhaan
leeft van kleine diertjes die op planten leven, zoals bladluizen, en kan dus
gezien worden als een nuttige soort. De zuidelijke boomsprinkhaan is door zijn
verborgen levenswijze vrij moeilijk te inventariseren omdat het geluid
vrijwel onhoorbaar is (mannetjes trommelen met de achterpoot op takken of
bladeren; wijfjes maken volstrekt geen geluid). Het gemakkelijkst is de soort
aan te treffen door te kloppen op boomtakken, waarbij vooral zonbeschenen
zomereiken dikwijls succes opleveren. De soort kan laat in de herfst nog worden
waargenomen, wijfjes tot in november, wanneer ze eieren leggen in de spleten
van de schors van dreefbomen. 's Nachts komt de soort op licht af en is
daardoor vaak in huizen aan te treffen. Ook na een storm wanneer de dieren uit
de bomen zijn gewaaid zijn ze te vinden. Zelf heb ik de ervaring met boomsprinkhanen dat als je heel vroeg op
pad gaat ze vaak op zandpaden, trottoirs en fietspaden kunt aantreffen. Vroege ochtendstond
heeft dus niet voor iedereen goud in de
mond. Door pure onderkoeling laten ze zich vallen doordat hun ledenmaten stram
worden en zich niet meer aan de boombladeren kunnen vasthouden. Als je de
schijnbaar levenloze boomsprinkhanen in je gevouwen handen houdt worden ze
opgewarmd en voel je ze ineens weer bewegen. Zo kunnen ze weer even verder
met hun toch al zo korte leventje. Als ze op de grond vallen tussen de vegetatie wachten ze op de eerste zonnestralen die hun koude lichaam verwarmt zodat ze weer in de bomen kunnen in
klauteren.
Maar als ze de pech hebben dat
ze op het asfalt vallen waar veel verkeer over komt zijn ze, in hun verstijfde toestand, overgeleverd aan de
leeuwen. Om de proef op de som te nemen loop ik de volgende ochtend over het
fietspad die door het landgoed ligt. Helaas waren de fietsers mij voor en vind
ik alleen een paar doodgereden sprinkhanen waaronder ook dit vrouwtje.
Die is
te herkennen aan de sabelvormige legbuis. Het zoeken naar verkeersslachtoffers van deze soort in de maanden oktober en november is een goede inventarisatie methode.
Juist op de valreep dat ik de blog wil plaatsen ging ik even naar buiten in de tuin met
een warme koffie mok. En dan valt mijn oog op een levende zuidelijke
boomsprinkhaan mannetje die op een plant zit. Dat is klein geluk in Roerdalen! Even maar een digitaal plaatje van
maken maar ik was al tevreden met de nieuwe groene plakplaatjes op het fietspad.