De (Gewone, Europese) Vogelkers (Prunus padus) is een algemene soort die in een groot deel van Europa en Azië te vinden is. In het Landgoed staan ze uiteraard ook en met hun uitbundige bloei sieren ze de bosrand. Er zijn maar weinig bomen die in schoonheid kunnen wedijveren met een bloeiende Vogelkers. In april en mei verschijnen de bloemen tegelijk met de bladeren. De lange tros staat eerst rechtop, maar gaat later overhangen. De bloemen zijn 1 tot 2 cm groot. De kroonbladen zijn wit en langwerpig. De kelkbladen zijn voorzien van franje en klieren. De kelkbuis valt tijdens de vruchtrijping af. De tweeslachtige, stervormige bloemen zijn wit, aam de binnenzijde behaard en hebben vijf kroonbladen. Zij hangen in trossen aan te takken. Hun geur is aangenaam. Dankzij hun rijkdom aan nectar worden zij graag door bijen en andere insecten bezocht.
Uit de bloemen ontwikkelen zich erwtengrote steenvruchten die, als zij rijp zijn, glanzend zwart kleuren. De kersen zijn niet echt eetbaar. Het vruchtvlees is bitter, maar niet giftig. Maar voor de vogels is het een ware lekkernij. De wrange smaak van de vrucht is te wijten aan het hoge gehalte aan looizuur of tannine. Men gebruikt de kersen toch als smaakmaker bij de bereiding van brandewijn en wijn. Het hout heeft roodachtig bruin kernhout en wit spinthout met een enigszins onaangename geur. De schors werd in de Middeleeuwen gebruikt om er een aftreksel van te maken als opwekkend middel en als pijnstiller bij maagpijn, terwijl men stukjes schors aan de buitenkant van de deur en in drinkwater hing als bescherming tegen de pest. Voor een natuurlijke bosplantsoenbeplanting is de Prunus padus vanwege zijn ecologische waarde onmisbaar. Daarnaast zorgt de boom/struik met zijn een wortelstelsel met uitlopers voor nodige natuurlijke verjonging. Ook in de herfst is het een mooie stemming maker met zijn oranjegeel verkleurde blad. Redenen genoeg om ze aan te planten of bij spontane vestiging te laten staan. Het is geen veeleisende boom en kunt je ze aantreffen op zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op matig vochtige tot vrij natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, zwak zure, humeuze grond. Vaak in bron- of kwelgebieden (zand, leem en klei). Ook de natuurlijke groeiplaatsen zijn divers: Bossen (loofbossen), bosranden, houtwallen, struwelen en heggen. Richting huis kom ik nog een keer ruiken langs de geurende wolk in de inmiddels groene bosrand.