Het is snikheet. Vanuit mijn verkoelend badje lig ik lang uit bij de Vlinderstruik te kijken naar de druk fladderende vlinders. Tussen de vele Citroentjes valt een iets kleiner formaat vlinder op. Het is de Gele luzernevlinder (Colias hyale). De voorvleugellengte is 20-25 mm. De voorvleugel heeft een spitse vleugelpunt met een donkere tekening. Kenmerkend voor deze soort is de witte cijfer 8 op de onderkant van de achtervleugel. De onderste cirkel van de 8 is veel groter dan de bovenste. De voorvleugel heeft een uitgestrekte zwarte punt met een geel. De oranje celvlek op de bovenkant van de achtervleugel is vrij licht en niet opvallend. De grondkleur van het mannetje is licht groenachtig geel. Als de vlinder op de spaarzame momenten rustig zit heeft die dichtgevouwen vleugels. Maar het is een echte trekvlinder dus het is een zeer onrustige vlinder. De gele luzernevlinder vliegt op open terreinen zoals bloemrijke graslanden, bermen, braakliggend terrein maar heeft weliswaar voorkeur voor klaver- en luzernevelden. De vrouwtjes zetten de eitjes afzonderlijk af op de bladeren of stengels. Ei-afzetting vindt vooral ‘s middags plaats en bij voorkeur op jonge of vlinderbloemigen, waaronder luzerne, wikke en klaver die groeien op kale grond. Vanaf juni kun je de rupsen vinden. De rups voedt zich aanvankelijk met de bovenlaag van het blad, doorgaans dicht bij de hoofdnerf. Na iedere maaltijd rust de rups gestrekt langs de hoofdnerf. Na enkele dagen eten de rupsen hele bladeren. De soort overwintert als rups in Midden-Europa en is gedurende de gehele winter in rust. Half volgroeide rupsen overwinteren nabij de bladeren van de waardplant in de strooisellaag. Verpopping vindt plaats aan de stengel van de waardplant. Al vroeg in het jaar verschijnen de eerste vlinders. De dichtheid aan individuen is vrij laag tot hoog, circa 1 tot 64 individuen per hectare. In Centraal-Europa kunnen er bij sommige klavervelden soms (vele) duizenden vliegen. Bij zonnig weer vliegen ze rond met een snelle vlucht. De vlinder besteedt vrij veel tijd aan het zoeken naar nectar op bijvoorbeeld luzerne en klavers, soorten die eveneens als waardplant dienen. Mannetjes op zoek naar vrouwtjes houden patrouillevluchten met een zigzaggende vlucht. Vrouwtjes worden relatief vaak nectar drinkend gevonden. Vanuit Midden-Europa vliegt de Gele luzernevlinder ieder voorjaar naar het noorden. De eerste vlinders arriveren in mei en juni in ons land. Maar als ze op de trek zijn kan hij vrijwel overal opduiken. De volgende generatie vliegt van begin juli-eind oktober, aangevuld met nieuwe immigranten. Als trekvlinder is het een zeer mobiele vlinder die grote afstanden kan afleggen. De vlinders trekken afzonderlijk of in kleine groepjes en vliegen dan in een rechte lijn vaak via geleidende landschapselementen zoals dijken, kanalen, sloten, rivieren en de kustlijn. Het is over het algemeen een schaarse trekvlinder die in wisselende aantallen per jaar in Nederland wordt waargenomen. Vroeger was hij algemener dan tegenwoordig. Vooral gedurende een aantal zomers in de jaren veertig en vijftig is hij in grote aantallen gevonden. Met name 1947 was een topjaar met 6100 gemelde individuen. Een ander goed jaar is 1964 met 4500 individuen. Sinds de jaren vijftig echter neemt het gemiddeld aantal waargenomen vlinders per jaar duidelijk af. Het jaar 1992 is het meest recente jaar met veel waarnemingen. Tegenwoordig gaat het hoogstens om enkele honderden meldingen per jaar. Ondanks zijn korte onrustige verblijf is het toch wel een eer dat ze onze tuin bezoeken. De Gele luzerne vlinder is dan ook de moeite waard om even uit het bad te komen.