Beknot stukje Roerdal.

0
744


Mijn fiets zet ik tegen een pas geknotte knotwilg en ga een
kleine wandeling in het Roerdal maken. Tot mijn vreugde zie ik weer verse
dassenprenten op het landbouwweggetje.

Het is moeilijk voor te stellen maar dit smalle landbouwweggetje was rond de vorige
eeuwwisseling een van de belangrijkste toegangswegen naar het dorp Sint
Odiliënberg  (zie rode pijltje).

Tot de Franse tijd was er geen brugverbinding. In de
Romeinse tijd moest men zich behelpen met een doorwaadbare plek over 't Steen,  met als tussenstop een eilandje in de Roer,
dicht bij het huidige landgoed Frymerson. In1823 nam Generaal J.L. van den
Broeck het initiatief om een brug over de Roer bij het marktplein te laten
aanleggen. Daarvoor werd een sociëteit van een paar notabelen samengesteld. In
1825 kwam de houten brug er inderdaad. Na dertig jaar moest deze oude brug
vervangen worden en de tweede houten brug heeft dienst gedaan tot 1909. Na een
kleine halve eeuw was die ook weer versleten en levensgevaarlijk geworden. Daarbij
kwam dat een groep initiatiefnemers onder wie burgmeester Jules Geradts van
Posterholt maar ook H. Spielmans uit Melick die een tramlijn wilde hebben
tussen Roermond en de Duitse stad Heinsberg. Toen is er, een stukje
stroomopwaarts, op de huidige plaats ook vanwege de tram een hoge stenen brug aangelegd.
Maar helaas deze brug heeft tot mei 1940 bestaan toen de gemobiliseerde
Nederlandse troepen haar in de lucht lieten vliegen. Lang bleef het dorp niet
verstoken van een brug datzelfde jaar werd er nog een noodbrug aangelegd,
inderdaad weer bij de oude kern van St. Odilienberg. Na de oorlog werd de
huidige betonnen brug aangelegd die nu onderdeel is van de provinciale weg N293.
Inmiddels ben ik op het einde van de nu doodlopende weg. Van die bewogen
geschiedenis, die zo belangrijk was voor het dorp, is hier helaas niks meer
tastbaars in het veld te zien.

Maar nu bijna 100 jaar later stroomt de belangrijkste speler
in dit verhaal van deze plek, de Roer, nog steeds kalm maar vastberaden langs
de oude historische kern van Sint Odilienberg die met haar statige basiliek boven
op de berg staat. Een toren van de basiliek staat al in de steigers voor een grondige
restauratie. Ik laat het verleden achter me en ga via de Roeroever
stroomafwaarts. Een krijsende blauwe reiger en een fluitende ijsvogel
doorbreken het rustgevende gefluister van de Roer. Uiteindelijk kom ik uit bij
de Melicker Leigraaf die uitmond in de Roer (zie blauwe pijltje). Bij deze
watergang staan een aantal mooie knotwilgen. Hier is van alles te zien.

De knotwilgen zijn recent geknot. De takken liggen er nog
steeds. Dat is de bever (Castor fiber) niet ontgaan. Vanuit de Roer hebben de
bevers goede toegang tot de wilgentakken. De modderige wissel staat werkelijk
stijf van de beverprenten. De platte beverstaart zorgt er, als een bezemwagen,
voor dat de prenten steeds vervagen maar de contouren van de tenen met nagels
zijn nog enigszins goed zichtbaar. Tussen de heen en weer bewegingen van de
bever is er ook nog een prent van de das (Meles meles) zichtbaar (rood
omcirkeld). Deze prent is net niet vervaagd door de staart van de bever.

De beverwissel gaat richting de grote bos wilgentakken. Hier
kan de bever onder de takken veilig beschut knagen. Juist die jonge twijgen
zijn voedzaam voor de bever. Nu deze takken zo voor het grijpen liggen hoeft de
bever de knotwilg niet om te knagen.

In het Roerdal heb ik ook eens knotwilgen geplant. In de
loop van de tijd zijn er een paar van deze knotwilgen door een bever
omgeknaagd. "Wat erg!":  zou je
zeggen. Maar ook hier geldt variatie is een hoger doel. Uit de doorgeknaagde
knotwilgstompen zijn weer jonge twijgen uit gesproten. En om de zoveel tijd
komt de bever even langs om deze twijgen weer snoeien. Je kunt dit zien als de
natuurlijke variant van de traditionele 
griendcultuur. Grienden hebben vanwege het (vooral historische) gebruik
van het geoogste hout een grote cultuurhistorische waarde. Bij knotwilgen langs
weilandpercelen  heeft men last van vee
dat jonge twijgen opeet. Daarmee is meteen verklaard waarom de kruin van
knotbomen zich vaak op een voor het oogsten onhandige hoogte van net boven de
twee meter boven het maaiveld bevindt. Het knotten is een oud gebruik dat in
Nederland sinds de middeleeuwen werd toegepast op Schietwilgen (Salix alba),
maar ook wel op populieren, elzen, essen en in mindere maten eiken. De buigzame
twijgen en takken werden gebruikt voor o.a. het vlechten van manden, de wanden
van lemen vakwerkhuizen, hekwerken en zinkstukken voor dijkbouw.

Tegenwoordig hebben knotwilgen geen economische waarde meer.
Eenmaal geknot dient men de bomen elke drie á vier jaar opnieuw te knotten,
omdat de takken snel weer uitgroeien en anders te zwaar worden voor de stam. Knotbomen
zijn kenmerkend voor het Nederlandse landschap en worden als zodanig door het
publiek en toerisme hoog gewaardeerd. Vooral de oudere knotwilg zijn niet
alleen mooi om te zien maar zijn ook nog eens ecologisch zeer waardevol. De
wortels houden de grond van de oevers vast en de wortels zorgen er voor dat er
minder uitspoeling van mineralen plaatsvindt naar de sloot. In de schaduw van
de pruik zoekt het vee verkoeling, maar de schaduw zorgt ook voor minder algen-
en plantengroei in de sloot. Ook de vissen in de sloot profiteren van de extra
beschutting en donkere schaduwplekjes. Bloeiende knotwilgen zijn in het vroege
voorjaar een ware nectar- en stuifmeel bron voor insecten. Veel soorten vogels
maken gebruik van knotwilgen om voedsel te zoeken en om er te broeden in de
dichte takken pruik. Via de Melicker Leigraaf loop ik stroomopwaarts genietend van het gedane werk naar mijn fiets
en zo komt er weer een einde aan de wandeling in een beknot stukje Roerdal.