Wilhelm Heinse, voluit Johann Jakob Wilhelm Heinse,
was een Duitse schrijver van verhalen en kunstcriticus die volledig meedeed aan
de Sturm und Drang-periode en behoorlijke invloed uitoefende op de romantici.
Als rechtenstudent in Erfurt ontmoette Heinse de schrijver Christoph Martin
Wieland en via hem Johann Wilhelm Ludwig Gleim, die bekend stond om zijn
patronage van jonge dichters en die in 1772 Heinse een post als Hofmeister bezorgde
bij de familie Massow in Quedlinburg. In 1774 ging hij naar Düsseldorf, waar
hij het blad voor vrouwen Iris,
hielp redigeren. Na reizen naar Italië tussen 1780 en 1783, keerde hij naar
Duitsland terug en werd bibliothecaris van de aartsbisschop van Mainz in Aschaffenburg.
Een bekende
novelle van Heinse is Ardinghello
und die glückseligen Inseln (1787); de held is een kunstenaar en
dromer die zijn utopia vindt op een Grieks eiland. Het verheerlijkt erotiek en
esthetiek waarmee het de voorloper werd
van de Künstlerroman van
de Romantische beweging. In zijn tweede novelle, Hildegard von Hohenthal (1795–96), speelt muziek die de
schilderkunst in het eerste verhaal had; het wordt beschouwd als een bijdrage
aan de muziekkritiek. In een kritisch essay, Über
einige Gemälde der Düsseldorfer Galerie (1776–77), benadrukt hij de
afhankelijkheid van kunstproductie van historische en nationale omstandigheden.