Was de naturalist en rationalist Spinoza tegelijk ook een mysticus? [4] de casus Hubbeling

0
365


Een belangrijke discussie over dit onderwerp had in de
70-iger jaren plaats. In september 1973 werd, georganiseerd en voorgezeten door
J.G. van der Bend in de Internationale School voor Wijsbegeerte te Leusden een
internationale conferentie gehouden, waarin het accent lag op Spinoza’s
epistemologie. Al vlot verscheen het jaar
daarop de bundeling der lezingen in J.G. Van der Bend (Ed.), Spinoza on knowing, being and freedom. Assen, 1974.


Uit dat boek citeerde ik al in het eerste blog in deze reeks de slotpassage uit Parkinson’s 'Being and Knowledge in Spinoza', waaruit bleek dat hij
niet de medestander was die Jonathan Bennet van hem wilde maken. Jon Wetlesen
sprak over ‘Normative reasoning in Spinoza. Two interpretations’, waarin hij
over de derde kennisvorm zei: ”I am inclined to interprete these cognitions as
a kind of mystical vision. Trough them a person comprehends himself as
internally related to the whole field of nature; that is, as a modus in natura naturata. Moreover, this whole field is cognized as being an
indivisible unity – natura naturans,
substantia, Deus
– which is in itself and is understood through itself in a
timeless (or eternal) and spaceless (or infinite) manner. This is not only an
act of cognition, but necesserily also one of love. It is amor intellectualis Dei, and it take place sub specie aeternitatis.


Op die conferentie sprak H. G. Hubbeling over "Logic
and Experience in Spinoza's Mysticism," [pp. 126-143]. Eerder al had hij
zijn gedachten gebracht in een lezing voor de Ver. Het Spinozahuis in Rijnsburg
op 27 mei 1972: