Iemand die er van overtuigd was dat aan Spinoza’s filosofie
een werkelijk beleefde mystieke ervaring, van een Unio Mystica, ten grondslag lag en dat uitgebreid toelichtte was
dr. J.H. Carp in Het spinozisme als
wereldbeschouwing. Inleiding tot de leer van Benedictus de Spinoza (1931). [Méér
over Carp is te vinden door zijn naam in het zoekvenster in te geven]
Ik vat de betooglijn van het hele boek hier heel kort (dus
erg ruw) samen.
De uitgangspunten of eerste beginselen waarmee je rationeel
logisch redenerend je wereldsysteem ontwikkelt, kun je niet vanuit dat systeem
bewijzen. Met ons eindige verstand kunnen we het oneindige niet omvatten,
grijpen, begrijpen. Het oneindige, absolute, alomvattende of hoe we de
‘Aleenheid’ ook aanduiden, zijn voor het rationele denken grensbegrippen, waar
we a.h.w. tegenaan lopen en waar we niet voorbij kunnen komen. De wezenseenheid
met het ‘Al Ene’ kan iemand alleen in een mystieke gevoelservaring beleven.
Het is duidelijk dat Carp mystiek ziet als iets om contact te krijgen met waar de ratio niet bij kan komen – wat met de rede niet gekend kan worden. Over wat in die mystieke ervaring beleefd wordt, kan de mysticus alleen aanduidend,
metaforisch spreken: er naar verwijzen met vanuit de intuïtie creatief gevormde
symboolbegrippen.
Het is dat wat Spinoza volgens Carp deed: aan het rationele
substantiebegrip hechtte hij het intuïtief gevormde symboolbegrip God. Daarmee
vulde hij het louter rationeel-logisch gedachte systeem inhoudelijk met
metafysische realiteit, n.l. van de Spinozistische God – de godsidee die hij
vanuit de mystieke ervaring intuïtief-creatief gevormd had. Aan het begin en aan
de hele opzet van de Ethica lag
volgens Carp dus een daadwerkelijke mystieke ervaring van de unio mystica ten grondslag.
Vervolgens tracht Spinoza de lezer in de Vijfde deel mee te nemen in de
richting van een zelfde mystiek door de lezer de dingen sub specie aeternitatis te laten beschouwen en zo te doen voelen (sentire) van de wezenseenheid van het
eigen eindige met het oneindige.