Waar komen de "onvermoede tegenkrachten" die wij (via onze conatus) bij droefheid ontwikkelen vandaan?

0
380

Dit blog is een vervolg op een eerder blog: “Spinoza’s conatus-begrip, teleologie en het commentaar van Jonathan Bennett”

De bestudering en behandeling van de affecten in Deel 3 van de Ethica is overwegend gestoeld op het basisschema van de twee tegengestelde reacties (affecten) die we ondergaan, d.w.z. de (ideeën van) de dingen die we vanuit onze omgeving ondergaan en wat dat met ons doet en uiteindelijk (in delen 4 en 5) wat wij daarmee resp. daartegen kunnen doen: blijdschap (lust) of droefheid (onlust). Daarnaast onderscheidt Spinoza nog een derde basisreactie die een heel ander, eigensoortig, type affect is dan de andere twee: de begeerte (cupiditas). Van die begeerte kun je je soms afvragen inhoeverre het een echt affect is. Goed beschouwd, Spinoza zegt het met zoveel woorden, is die begeerte de conatus, dit is: ons streven om in ons bestaan te volharden, voor zover we ons daarvan bewust zijn. Maar Spinoza gebruikt de term cupiditas op veel plaatsen ook, los van de vraag of we ons er bewust van zijn of niet, wat geen punt is, want het gaat niet om de woorden, maar om de zaak, zo vindt hij en ik met hem.

Een kenmerkend gevolg van lust resp. onlust is dat die onze handelingsmacht om te bestaan vergroot (bij blijdschap) of verkleint (bij droefheid). Hier blijkt al dat aparte van deze twee, vergeleken met het derde affect, want zij grijpen direct in op de handelingsmacht, d.w.z. op de conatus zelf, ofwel de begeerte die groter of kleiner wordt gemaakt. Op wat dit voor de conatus, resp. begeerte betekent (op wat daarop de “strategie van de conatus” is) kom ik straks. Eerst nog even iets meer over het “mechanisme” dat volgens de Ethica werkzaam is.