Terwijl ik mijn rollator de bus in sjouwde – helaas weer een oud-model bus met z’n vier treetjes! – zag ik dat er halverwege nog plaats genoeg was. De chauffeur stripte mijn kaart af op het noodzakelijk niveau en ik bewoog mijn vehikel naar de open ruimte halverwege. Handremmen er op en ik kon er achter gaan zitten.
Omdat ziekenhuis afspraken maar zelden op een gerieflijke tijd gemaakt worden, bofte ik nu wel. Ik had verwacht, dat de bus wel vol zou zitten met leerlingen van middelbare scholen. Dat viel nu nog mee, maar het duurde maar twee haltes of ook alle staanplaatsen waren bezet.
Ik had al wat gerommel buiten de bus op de halte gezien, maar nu werd duidelijk wat er aan de hand was. Een van de jongens, ik schatte hem dertien, veertien jaar oud, was het middelpunt van -voor mij – wat grove spot. Toch viel hij voor mij niet echt op. Maar het getrek en gesjor aan zijn jack gingen kennelijk om wat anders. Ik kreeg in de gaten, dat de andere jongens het hadden begrepen op een oor-versiering, een gouden ringetje.
Nu was dat toch niet zo opzienbarend, er moest dus wat meer aan de hand zijn. Voor het zover was, dat ik verdere informatie kon krijgen, moest ik al overstappen.
Dat ringetje kwam weer terug in mijn herinnering, toen ik een paar weken later in een radioprogramma er over hoorde praten. En zo kon ik weer wat leren!
Toen enkele eeuwen geleden de zeevaart nog een lucratieve onderneming was, omdat schepen net zo vergingen als er tegenwoordig verkeersongelukken gebeuren, kon de achterblijvende familie alleen maar verzekerd zijn van een »goede«, lees christelijke begrafenis, wanneer er voor betaald wordt. Maar zeelui stierven toen meest anoniem. Dus was het een mooi gebruik, dat internationaal bekend was, dit soort begrafenis te bekostigen uit de opbrengst van.. jawel de gouden oorring van de aangespoelde zeeman.